Brieven uit en over Amerika. Gerritsen Carel Victor
alles zal, daarvan ben ik overtuigd, het bestuur der Holland-Amerika-lijn wel weten; maar het Nederlandsche publiek moet het ook weten, opdat het kan nagaan of de reederijen, waarop het terecht trots gaat, wel steeds de voortvarendheid aan den dag leggen, noodig om aan de spits te blijven van het bedrijf dat zij uitoefenen. Indien te eeniger tijd, om redenen buiten het bedrijf gelegen, deze echt Nederlandsche onderneming zou moeten worden opgegeven, laat het dan toch vooral niet zijn, omdat de aartsvaderlijke voorzichtigheid die o zoo gaarne “de kat uit den boom” kijkt, ons achteraan deed komen in den wereld-strijd voor de verkeerswegen op zee. Hier, waar wij de eerste plaats behoorden in te nemen!
En nu de eerste indrukken bij mijn aankomst in New-York. Eerlijk gezegd heeft deze wereldstad op mij niet dien overweldigenden indruk gemaakt als ik er van verwachtte. Zeker, New-York met zijn 3½ millioen inwoners is een ontzaglijk groote stad, waar men zich van boven- en ondergrondsche treinen en electrische trammen heeft te bedienen om zich naar verschillende deelen der stad te begeven, maar dat indrukwekkende verkeer dat men op sommige punten in de City van Londen heeft, ziet men hier niet. Daarbij komt natuurlijk, dat mijne verwachting na het lezen van de opgesmukte verhalen over deze wereldstad, wel wat hoog gespannen was.
Aan de sporadisch opdoemende hooge gebouwen van 20 tot 30 verdiepingen, raakt het oog spoedig gewend. Na eenige dagen moet men er op gewezen worden, of men gaat ze voorbij zonder ze op te merken. En toch, wat huist er niet in zoo’n kollossus! Er zijn hotels met meer dan duizend kamers en in sommige dier steenblokken van de benedenstad – de plaats der business-menschen – worden vier honderd kantoren van verschillende firma’s ondergebracht.
Nu bestaat bij de beoefenaars van hetzelfde of van een aanverwant vak de gewoonte om hun kantoor in elkanders buurt zoo mogelijk in hetzelfde gebouw te huren met het gevolg dat een deel van het personenverkeer, dat anders in de straat zou terecht komen, nu zich afspeelt binnen de muren van het groote gebouw. Wanneer men in zoo’n gebouw gebruik maakt van een der vele liften, dan bemerkt men al dadelijk uit het groote aantal personen dat blootshoofds en in kantoor-jas op alle verdiepingen in en uit de liften vliegt, van hoe groote beteekenis het verkeer in het gebouw zelf is.
Dat die gebouwen hooger zijn dan zij van de straat gezien lijken, bemerkte ik bij een bezoek op ’n kantoor op de 23e verdieping. Ik kwam naar boven met een lift in 3 seconden. Toen, van uit het kantoor, zag men over de huizen en kerktorens heen, over de reuzen-stad zoo ver het oog reikte. Het is verboden zachte steenkolen te stoken, zoodat men in de hoogere sferen, van den rook uit de duizenden schoorsteenen die men onder zich ziet, geen last heeft. Ieder stookt hier anthraciet, dat witte wollige wolkjes uit de schoorsteenen doet stijgen en waarvan men mij verklaarde, volstrekt geen last te hebben.
Behalve van de “elevated” trams – een 10 meter hoog gebouwde electrische tramlijn – wordt hier ook van de gewone electrische tram die door de straten loopt, ontzaglijk veel gebruik gemaakt. Het ondergrondsche systeem is hier ook toegepast. In sommige voorsteden van New-York heeft men ook het Trolly-systeem in gebruik. Het tarief is uniform 5 cents met overstapjes op de zijlijnen (niet voor retour) en de trams loopen zoo menigvuldig, dat niemand er tegen opziet even te wachten als de eerstkomende wagen wat overvol is, hetgeen niet zelden gebeurt. Bij een verkeer als dat te New-York, blijkt de meest doeltreffende exploitatie wel te zijn, een spoedig op elkander doen volgen der wagens. De menschen willen niet wachten, tenminste niet lang, en het schijnt mij dat in die richting ook de exploitatie te Amsterdam dient te geschieden. Wanneer dan nog een zoo eenvoudig mogelijk tarief, dat weinig controle vereischt, kan worden ingevoerd, dan zullen onze Amsterdammers, als kinderen van hun tijd, evengoed in de trams gelokt worden als dit hier en elders geschiedt.
Wat de bestrating aangaat, die is al evenals bij ons hier en daar goed, maar volstrekt niet boven bedenking. Niettegenstaande New-York over ruime middelen kan beschikken is niettemin de bestrating op sommige plaatsen in deplorabelen toestand. In enkele voorname straten zelfs vindt men in ’t asphaltplaveisel kuilen, zooals ik zeker weet, dat er in de Amsterdamsche bestrating nergens te vinden zijn. En de keien liggen op sommige pleinen in ’t midden der stad minstens even hobbelig als bij ons in de buitenwijken. Laat dit mijn collega’s van den Raad tot troost dienen, die nu met de behandeling der begrooting voor 1905 in de afdeelingen zich onledig houden en de periodiek terugkeerende jeremiaden over de bestrating, ongetwijfeld niet achterwege zullen laten.
Er is mij nog iets opgevallen in de straten, dat er namelijk des avonds talrijke menschenmassa’s voor sommige groote hotels staan, die mij bleken gasten van het hotel te zijn. Zij weten met hun avonden geen raad. Het is te vroeg om naar bed te gaan en zoo men niet naar een theater of tingel-tangel gaat, biedt New-York geen andere gelegenheid voor den vreemdeling om z’n avond door te brengen, als de vestibule van het hotel, of, als het daar zooals thans te warm is, den trottoir vóór het hotel.
Voor een groot hotel in Broadway, de voornaamste straat van New-York, wat het verkeer aangaat, waar gewoonlijk handelsreizigers logeeren, stond ’s avonds een paar honderd of meer gasten op den trottoir. Men heeft hier niet, zooals in Europa, cafés waar men den avond kan doorbrengen onder het lezen van couranten of illustraties en het gebruik van een glas bier. Een agent van politie, wien ik vroeg waarom al die menschen daar stonden, en die het mij meedeelde, voegde er bij dat hij soms tegen die heeren moest optreden, omdat zij het geregeld verkeer op de straat belemmerden. Het deed mij denken aan onze Kalverstraat bij den Dam op Maandag. Echter met dit verschil, dat men hier niet de trottoirs misbruikt om kringetjes te spuwen met aftreksel van tabak. Hier is in alle openbare plaatsen het spuwen streng verboden. Op de stoombooten, in de treinen, in de trams, in openbare gebouwen, overal wordt er aan herinnerd, dat het spuwen op den vloer strafbaar gesteld is en streng vervolgd wordt. Ik heb dan ook nog niet gezien dat men het deed en ben stellig overtuigd, dat hier de wetgever door een strenge bepaling er niet weinig toe bijgedragen heeft om de Amerikanen, de onhygiënische gewoonte van spuwen, althans in New-York, af te leeren.
Wanneer zal men er bij ons toe komen het spuwen op den vloer in theaters, trams, booten, scholen enz. te verbieden en bij politieverordering strafbaar te stellen? Ligt het niet op den weg onzer gezondheidsraden daartoe het initiatief te nemen?
Ik wil de lezers niet afschrikken van het volgen mijner artikelen, en zal dus hier afbreken met de belofte dat ik zal trachten in een volgend opstel het wat korter te maken.
II
Van de Nederlandsche reederijen is het niet de Holland-Amerika-lijn alleen, die door vreemden ondernemingsgeest, speciaal van Amerikanen, tot groote waakzaamheid wordt aangezet. Andere reederijen, waarop wij Nederlanders niet minder trotsch zijn dan op die van de eerstgenoemde lijn, worden met zware concurrentie bedreigd. Ik bedoel die onzer stoomvaart-lijnen op Ned. – Indië.
De “Northern Pacific Rail Road”, een dier financieel zoo machtige spoorwegmaatschappijen van Amerika, die bergen verzetten ter bereiking van haar doel, heeft Seattle, de gunstig gelegen haven aan den Stillen Oceaan, tot operatieplaats gekozen voor den aanvoer van goederen van Japan. Een paar groote schepen van deze maatschappij zijn of komen binnenkort in de vaart en zullen tot elken prijs de goederen over die lijn vervoeren, ten einde daarmede weer het spoorwegverkeer op de Northern Pacific te voeden. Wat zoo’n concurrentie zeggen wil, weten wij maar al te goed. Desnoods vervoert men, om toch maar te slagen, de goederen gratis en nog bovendien in Amerika tegen verlaagd spoorwegtarief.
Welke weg zullen nu in de toekomst onze Nederl. Indische producten nemen, voorzoover deze bestemd zijn of gekocht worden voor Amerika?
Ziedaar een zeer ernstige vraag, die onder de oogen moet worden gezien, nu met de stoomvaartlijn van Java op Japan en van daar naar Seattle, die producten wel eens heel wat goedkooper op hun plaats van bestemming zouden kunnen worden gebracht, dan nu geschiedt met de stoomvaartlijnen van Indië naar Europeesche havens en van daar naar Amerika. En voor onze stad heeft deze quaestie nog meer beteekenis, omdat het voornaamste stapelproduct haar wel eens kon ontvallen. Indien toch te eeniger tijd de concurrentie in Amerika er in slaagt, het vervoer der Indische producten over Japan en Seattle te leiden, zal het niet lang duren of onze tabaksmarkt zal, evenals weleer onze rietsuikermarkt, uit Amsterdam verdwijnen. De beteekenis van dit vraagstuk voor ons land, werd door den wakkeren voorzitter van de Nederlandsche Kamer van Koophandel hier te New-York, den heer D. G. Boissevain, ingezien en maatregelen werden door hem genomen om belanghebbenden