De Ellendigen (Deel 4 van 5). Victor Hugo
met de werklieden over hetgeen werd voorbereid. Men vroeg: „Hoe gaat het met den opstand?” op denzelfden toon als men zou gevraagd hebben: „Hoe gaat het uw vrouw?”
Een meubelmaker in de straat Moreau vroeg: „Nu, wanneer begint de aanval?”
Een winkelier zeide:
„Ik weet, dat men spoedig zal aanvallen. Een maand geleden waart gij vijftien duizend man, nu zijt gij vijf-en-twintig duizend.” Hij bood zijn geweer, en een buurman een pistooltje aan, dat hij voor zeven francs wilde verkoopen.
Intusschen won de revolutionnaire koorts veld. Geen punt van Parijs noch van Frankrijk was er vrij van. Overal klopte de slagader. Evenals die vliezen, welke uit sommige ontstekingen ontstaan en zich in het menschelijk lichaam vormen, begon het net der geheime genootschappen zich over het land uit te breiden. Uit het genootschap der Vrienden van het volk, dat tevens openbaar en geheim was, ontstond het genootschap der Rechten van den mensch, dat een zijner dagorders aldus dagteekende: Pluviôse, an 40 de l’ère republicaine (regenmaand, het 40e jaar der republiek), dat zelfs de vonnissen der gerechtshoven overleefde, die zijn ontbinding uitspraken en niet aarzelde aan zijn sectiën de volgende veelbeteekenenden namen te geven:
Pieken.
Alarmklok.
Alarmkanon.
Phrygische muts.
21 Januari.
Geuzen.
Schooiers.
Voorwaarts.
Robespierre.
Waterpas.
Ça ira.
Het genootschap der Rechten van den mensch bracht het genootschap van de Daad voort. Het waren de ongeduldigen, die zich los maakten en vooruit ijlden. Andere genootschappen trachtten zich uit de groote moedervereenigingen te recruteeren.
De Parijsche genootschappen hadden hun vertakkingen in de voornaamste steden. Lyon, Nantes, Rijssel en Marseille hadden hun genootschap van de Rechten van den mensch, der vrije mannen enz.
Te Parijs was de voorstad Saint-Marceau niet minder onrustig dan de voorstad Saint-Antoine, en de scholen niet minder dan deze voorsteden. Een koffiehuis in de straat Saint-Hyacinthe en de estaminet der zeven biljarten in de straat Mathurins Saint-Jacques dienden den studenten tot vereenigingsplaatsen. Het genootschap der vrienden van het A. B. C., in verbinding met andere genootschappen, kwam, zooals men gezien heeft, in het koffiehuis Musain te zamen. Ook, zooals gezegd is, ontmoetten die jongelingen elkander in een restaurant bij de straat Montédour, dat Corinthe heette. Deze samenkomsten waren geheim. Andere waren zoo openbaar mogelijk, en hielden hun bijeenkomsten op de openbare straat.
Het leger was tegelijk met de bevolking ondermijnd, zooals later de bewegingen te Belfort, te Luneville en te Epinal bewezen. In Bourgondië en in de zuidelijke steden plantte men den vrijheidsboom. Namelijk een mast met een roode muts op den top.
Zoo was de toestand.
De voorstad Saint-Antoine was inzonderheid het brandpunt van den opstand.
Deze oude voorstad, als een mierennest bevolkt, ijverig, moedig en toornig als een bijenzwerm, trilde van verwachting en begeerte naar een schok. Alles was er beweging, zonder dat daarom de arbeid werd gestaakt. In deze voorstad is onder het dak der vlieringen hartverscheurende ellende verborgen; maar tevens vindt men er zeldzame schranderheid en vernuft. ’t Is vooral bij gebrek en schranderheid gevaarlijk, dat de uitersten elkander raken.
De voorstad Saint-Antoine is een vergaarbak van volk. De revolutionnaire schudding veroorzaakt er scheuren in, door welke de volkssouvereiniteit heen vloeit. Deze souvereiniteit kan kwaad doen; zij bedriegt zich gelijk ieder ander; maar zelfs in hare afdwalingen blijft zij groot.
In 93, al naar de zwevende idée goed of slecht was, al naar ’t een dag van fanatisme of van geestdrift was, trokken uit de voorstad Saint-Antoine woeste horden, of heldenmoedige legioenen.
Woeste. Verklaren wij dit woord. Wat wilden deze opgeruide menschen, die in de eerste scheppingsdagen van den revolutionnairen chaos, in lompen, brullend, wreed, met opgeheven knots, met gevelden piek tegen het oude, overhoop geworpen Parijs stormden? Zij wilden het einde der verdrukkingen, het einde der tyrannieën, het einde van het zwaard, arbeid voor den man, onderwijs voor het kind, een stil maatschappelijk leven voor de vrouw, de vrijheid, de gelijkheid, de broederschap, brood voor allen, de idée voor allen, de wereld tot een paradijs gemaakt, den vooruitgang; en deze heilige, edele, teedere zaak, den vooruitgang, tot het uiterste gedreven, en zonder er zelf in betrokken te zijn, eischten zij half naakt, met de knots in de vuist, brullend en schuimbekkend. ’t Waren wilden, ja; maar de wilden der beschaving.
Zij proclameerden met woede het recht; zij wilden, ware het ook door ontzetting en schrik, het menschelijk geslacht in het paradijs drijven. Zij geleken barbaren, en waren redders. Zij eischten licht, in het masker van den nacht.
Tegenover deze wreede en schrikkelijke mannen, wij bekennen het, maar wreed en schrikkelijk tot het goede, zijn andere mannen, glimlachende, geborduurde, vergulde, met linten omhangen, gesternde mannen, met zijden kousen, witte pluimen, gele handschoenen, gelakte laarzen, die, op een met fluweel bekleede tafel geleund voor een marmeren schoorsteen, zoetelijk aandringen op de handhaving en het behoud van het verledene, van de Middeleeuwen, van het goddelijk recht, van de dweepzucht, van de onwetendheid, van de slavernij, van de doodstraf, van den oorlog; die heel beleefd en met zachte stem de sabel, den brandstapel en het schavot verdedigen. Zoo wij gedwongen waren een keus te doen tusschen de barbaren der beschaving en de beschaafden der barbaarschheid, zouden wij de barbaren kiezen.
Maar de hemel zij dank, er is een andere keus mogelijk. Er is geen steile sprong noodig, zoomin naar voren als naar achteren. Noch despotisme, noch schrikbewind. Wij willen den vooruitgang langs een zachte helling.
God zorgt hiervoor. De geheele politiek van God is de verzachting der hellingen.
Zesde hoofdstuk
Enjolras en zijn luitenants
Omstreeks dien tijd hield Enjolras, in ’t vooruitzicht van een mogelijke gebeurtenis, een geheime monstering.
Allen waren in het koffiehuis Musain vereenigd.
Enjolras zeide, terwijl hij onder zijn woorden eenige half raadselachtige, maar veelbeteekenende beeldspraak mengde:
„’t Is noodzakelijk te weten, hoe ver men is en op wie men rekenen kan. Zoo men strijders wil, moet men ze maken; moet men wapens hebben. De voorbijgangers hebben altijd meer kans door hoornen te worden gestooten, als er ossen op den weg zijn, dan wanneer er geen zijn. Tellen wij dus eens de kudde. Hoe talrijk zijn wij? Dat werk mag niet tot morgen worden uitgesteld. Revolutionnairen moeten altijd haast hebben; de vooruitgang heeft geen tijd te verliezen. Hoeden wij ons voor het onverwachte. Wij mogen ons niet laten overrompelen. Al de naden, die wij gemaakt hebben, moeten onderzocht worden om te zien of zij houden. Deze zaak moet vandaag afgedaan worden. Gij, Courfeyrac, spreek met de polytechnici. ’t Is vandaag hun uitgaansdag; Woensdag. Gij, Feuilly, zult die der Glacière spreken, niet waar? Combeferre heeft mij beloofd naar Picpus te zullen gaan. Daar is een heerlijk gekrioel. Bahorel zal de Estrapade bezoeken. De metselaars verflauwen, Prouvaire; ge moet ons tijding brengen uit de loge van de straat Grenelle-Saint-Honoré. Joly zal naar de clinische school van Dupuytren gaan en haar den pols voelen. Bossuet zal even naar het paleis van justitie wandelen en met de jonge advocaten spreken. Ik belast mij, naar de Cougourde te gaan.”„Dus is alles geregeld,” zei Courfeyrac.„Neen.”„Wat is er nog?”„Iets zeer gewichtigs.”„Wat?” vroeg Combeferre.„De barrière du Maine,” antwoordde Enjolras.Enjolras bleef een oogenblik als in gedachten verdiept; toen hernam hij: „Aan de barrière du Maine zijn steenhouwers, schilders, werklieden der beeldhouwers-ateliers. Zij zijn vol geestdrift, maar aan een spoedige verkoeling onderhevig. Ik weet niet wat zij sinds eenigen tijd hebben. Zij denken aan iets anders. Zij verdooven, zij brengen hun tijd met het dominospelen door. ’t Is noodzakelijk, dat men hen ga spreken en opwekken. Zij vereenigen zich bij Richefeu. Men kan ze er tusschen twaalf en één ure ’s middags vinden. Die asch moet aangeblazen worden. Ik had hiervoor op dien verstrooiden Marius gerekend, die overigens zeer goed is, maar hij komt niet meer. Ik heb iemand noodig voor de