De complete werken van Joost van Vondel. 2. Joost van den Vondel
bood aan.
144
vet, hier voor den vetten, welgevulden balg.
145
Daargelaten, wat gij omtrent de opvoeding doet of niet doet.
146
Volledige verbuigingsvorm voor het thans geheel ingekorte een volle krib.
147
Roemende van.
148
Het welbekende paard der vier Heemskinderen; zie de afbeelding, des belust, in Alberdingk Thijms Karol. Verhalen.
149
berijden onder den man (verg. nog pikeur).
150
acht gaf (verg. oog-gemerk, boven bl. 56).
151
verschalken.
152
komt, vermocht te.
153
uws weegs.
154
bewaar, behoud, blijf bewonen.
155
Thans waarop.
156
't Fransche part voor poets.
157
Thans naar.
158
van blinde.
159
Thans tong.
160
deugd doet, weldoet.
161
Reintjen de vos.
162
Eig. apen; wellicht dacht Vondel aan de meer-kat.
163
Thans klouteren, maar eig. de verlengde vorm van klaven, dat de versterkte vorm van klieven is; verg. het Hoogd. klafter.
164
Thans niets.
165
Vondel rekende hier buiten de M'clures en Kanes onzer dagen.
166
zich achterwaarts bewegen (naar de oorspronkelijke beteekenis van 't woord).
167
Thans ofschoon ook.
168
Hunlieden, hun.
169
Hij zou't het.
170
voorbeeld.
171
zoo hij wilde.
172
zich begeven.
173
Voor gepelsden; bont (naar Van Lennep's juiste opmerking) in denzelfden zin, als in bont- of pelswerker genomen.
174
Anders gansch en al, heelendal.
175
priemen en pramen, gelijk striemen en stramen.