De Roode Pimpernel. Emma Orczy
de broeder van Milady vandaag per Day Dream, Sir Percy’s jacht, naar Frankrijk oversteekt, en Milady hem tot hier zal vergezellen, om dan afscheid van hem te nemen.”
Sally was al dien tijd druk in de weer geweest om de tafel aan te richten voor het souper. Het zag er alles appetijtelijk uit, met een grooten bundel prachtig gekleurde dahlia’s in het midden, de schitterende koperen kroezen en het blauw porselein.
„Voor hoeveel personen moet ik dekken, milord?”
„Vijf couverts, mooie Sally, maar laat er eten genoeg voor minstens tien zijn—onze vrienden zullen vermoeid wezen van de reis en hongerig, naar ik hoop. Wat mij aangaat, ik zou van avond het heele souper kunnen verorberen.”
„Ik geloof, dat ze zijn gekomen,” zei Sally opgewonden, daar men nu duidelijk een nog verwijderd paardengetrappel en het rollen van een rijtuig, dat al nader kwam, kon hooren.
Er ontstond een algemeene beweging in de gelagkamer. Een ieder was nieuwsgierig de voorname vrienden van lord Anthony, die over het Kanaal gekomen waren, te ontmoeten. Miss Sally wierp een paar snelle blikken in den kleinen spiegel, die aan den wand hing, en onze waardige Mr. Jellyband begaf zich naar buiten, ten einde in persoon zijn gedistingeerde gasten welkom te heeten. Alleen de twee vreemdelingen in den hoek eindigden kalm hun dominopartij en wierpen zelfs geen enkelen blik naar de deur.
„Rechtuit, Comtesse, de deur aan uw rechterhand,” zei een aangename stem in de gang.
„Zie zoo, daar zijn ze, en allen gezond,” zei lord Anthony. „Pak nu je biezen, mooie Sally, en laat eens zien, hoe gauw je de soep kunt opdisschen.”
De deur werd wijd open gezet, en, voorgegaan door Mr. Jellyband, die voortdurend voor zijn gasten boog en hen verwelkomde, trad een gezelschap van vier personen—twee dames en twee heeren de gelagkamer binnen.
„Welkom, welkom in Oud-Engeland!” zei lord Anthony haastig toetredend en den nieuw aangekomenen beide handen toestekend.
„Ah, u zijt lord Anthony Dewhorst, geloof ik,” zei een der dames met sterken vreemden tongval.
„Om u te dienen, Mevrouw,” antwoordde hij, op hoofsche manier de beide handen der dames kussend. Daarop richtte hij zich tot de heeren en drukte hun warm de hand.
Sally hielp reeds de dames om zich te ontdoen van haar reismantels, en een algemeene beweging ontstond onder de aanwezigen in de gelagkamer. Allen sloegen nieuwsgierig, maar toch eerbiedig, de vreemdelingen gade.
„Ach mijne heeren, wat zal ik u zeggen?” sprak de oudste der twee vrouwen, terwijl ze een paar fraaie, aristokratische handen uitstrekte over het flikkerend haardvuur en met onuitsprekelijke dankbaarheid eerst lord Anthony, vervolgens een der jonge mannen aanzag, die met haar gezelschap waren meegekomen.
„Dat u blijde zijt, Comtesse, u op Engelsch grondgebied te bevinden,” vulde lord Anthony aan, „en u niet al te zeer van den moeilijken overtocht hebt geleden.”
„Inderdaad, inderdaad zijn we verheugd in Engeland te zijn aangekomen,” zeide zij met tranen in de oogen.
Haar stem had een muzikalen klank; kalme waardigheid sprak uit de fraaie aristokratische trekken, met hun rijkdom van sneeuw-witten haartooi, hoog boven het voorhoofd opgenomen, naar de mode dier dagen.
„Ik mag onderstellen, dat mijn vriend Sir Andrew Foulkes zich als gezellig reisgenoot zal hebben onderscheiden, mevrouw?”
„Zeker, Sir Andrew was de voorkomendheid in persoon. Hoe zullen mijn kinderen en ik u allen genoeg kunnen danken, Mijneheeren?”
Haar metgezellin, een elegante, jeugdige verschijning, met wier vermoeid en bedrukt uiterlijk men medelijden kreeg, had nog geen woord gesproken, doch haar oogen zagen op van het vuur en zochten die van Sir Andrew Foulkes, die den haard was genaderd. En toen ze zijn blik had ontmoet, die met bewondering rustte op het aanvallig gelaat vóór hem, overtoog een warmer gloed haar bleeke wangen.
„Dit is dus Engeland,” zei ze, met kinderlijke nieuwsgierigheid beschouwend het groot open haardvuur, de houten balken en de boeren met hun joviale, roodachtige Britsche tronies.
„Een stukje ervan, Mademoiselle,” antwoordde Sir Andrew glimlachend, „maar het is alles tot uw dienst.”
Het jonge meisje bloosde andermaal, maar ditmaal was het een heldere lach, die haar tenger gezichtje deed schitteren. Zij sprak geen woord, ook Sir Andrew deed er het zwijgen toe; toch begrepen deze twee jonge menschen elkander, zooals jeugdig bloed in de heele wereld dit doet en gedaan heeft van den beginne, dat de wereld het aanzijn had.
Op dat oogenblik droeg Sally een reusachtige soepterrine naar binnen.
„Het souper; eindelijk!” riep lord Anthony vroolijk, terwijl hij galant de Comtesse zijn arm bood.
„Mag ik de eer hebben?” zei hij deftig, haar naar tafel begeleidend.
Wederom ontstond een algemeene opschudding in de gelagkamer: Mr. Hempseed en de meesten der boeren en visschers hadden het veld geruimd voor de hooge gasten, om hun pijpen elders uit te rooken. Alleen de twee vreemdelingen waren gebleven, kalm hun dominospel voortzettend en hun wijn slurpend, terwijl aan een andere tafel Sally’s uitverkorene, Harry Waite, met zenuwachtig ongeduld haar bedrijvigheid gadesloeg.
Ze zag er allerliefst uit, en geen wonder, dat de jonge Franschman geen oogen van haar afhad. De burggraaf de Tournay telde nog geen negentien lentes, hij was een melkmuil, op wien de vreeselijke treurtooneelen in zijn vaderland weinig indruk hadden gemaakt. Hij was elegant, zelfs fatterig gekleed, en eenmaal veilig in Groot-Brittannië aangeland, scheen hij in de genoegens der Engelsche samenleving blijkbaar de gruwelen der Fransche Revolutie te willen vergeten.
„Pardi, als dit is Engeland,” zei hij, voortgaande Sally met verliefde knipoogjes te begluren, „ben ik tevreden daarover.”
Lord Anthony was reeds aangezeten aan het hoofd van den disch met de Comtesse aan zijn rechterzijde. Jellyband was druk bezig glazen te vullen en stoelen recht te zetten; Sally stond gereed om de soep te dienen.
„Suzanne!” luidde het op bevelenden toon van de strenge Comtesse.
Suzanne bloosde andermaal; ze had tijd en plaats vergeten, terwijl ze bij het vuur stond, het toelatend, dat de knappe jonge Engelschman zijn oogen op haar lief gezichtje gevestigd hield. De stem harer moeder bracht haar weer tot bewustzijn en met een onderdanig „Ja, Mama,” nam zij aan tafel plaats.
VIERDE HOOFDSTUK.
Het Verbond van de Roode Pimpernel
Allen zagen ze er uit als een vroolijk, men kon zeggen een gelukkig gezelschap, zooals ze daar aan de tafel zaten. Sir Andrew Foulkes en Lord Anthony Dewhurst, twee typische edelgeboren en wel opgevoede Engelschen, met de aristokratische Fransche Comtesse en haar twee kinderen, die juist aan zulke gevaren waren ontsnapt en ten laatste een veilige schuilplaats hadden gevonden aan de gastvrije Engelsche kust.
De twee vreemdelingen in den hoek hadden blijkbaar hun spel geëindigd. Een hunner was opgestaan, en met den rug naar het vroolijk gezelschap aan tafel gekeerd, trok hij langzaam zijn ruime overjas aan. Terwijl hij hiermee bezig was, liet hij een vluchtigen blik gaan over zijn omgeving. Ieder was met zijn buurman lachend en gekscherend aan het kouten. De vreemdeling mompelde nu: „Alles is in orde,” waarop zijn metgezel in een ommezien op zijn knieën gleed en geruischloos onder de eiken bank kroop. Met een overluid „Goedenavond!” verliet de vreemdeling kalm de gelagkamer.
Niemand der aanzittenden had iets van deze zonderlinge en stille manoeuvre bemerkt.
„Eindelijk zijn we dan alleen!” riep Lord Anthony joviaal uit.
Toen stond de jonge Burggraaf de Tournay op, met het glas in de hand, en sprak in gebroken Engelsch:
„Op de gezondheid van Zijne Majesteit George den Derde van Engeland! God zegene den Koning voor de gastvrijheid, die hij ons, armen bannelingen van Frankrijk, verleent!”
„Zijne Majesteit de Koning!” herhaalden Lord Anthony en Sir Andrew, gezamenlijk bescheid doende op den toost.
„Op de gezondheid van Zijne Majesteit Koning Lodewijk van Frankrijk!” voegde Sir Andrew er plechtig