De Roode Pimpernel. Emma Orczy
op het welzijn van den Graaf de Tournay de Basserive!” besloot Lord Anthony vroolijk.
„Dat wij hem over eenige dagen welkom mogen heeten in Engeland!”
„Ach, Mijnheer,” zei de Comtesse, terwijl zij met sidderende hand haar glas aan de lippen bracht, „ik durf nauwelijks hoop koesteren, dat dit zal gebeuren.”
Reeds had Lord Anthony de soep uitgedeeld, en gedurende eenige oogenblikken hielden alle gesprekken op.
„Mevrouw!” sprak Lord Anthony na een poos, „mijn dronk was geen ijdele waan. Nu ik uzelf, Mademoiselle Suzanne, uw dochter, en mijn vriend den Burggraaf, veilig in Engeland zie, moogt gij u toch gerust gevoelen omtrent het lot van Monsieur le Comte.”
„Ach, Mijnheer,” hernam de Comtesse met een diepen zucht, „ik vertrouw op God—ik kan slechts bidden—en hopen....”
„Welnu, Mevrouw!” bracht Sir Andrew Foulkes in het midden, „stel uw vertrouwen in ieder geval op God, maar geloof ook een weinig in uw Engelsche vrienden, die gezworen hebben, den Graaf veilig over het Kanaal te brengen, zooals zij het heden u hebben gedaan.”
„Inderdaad, inderdaad, Mijnheer,” antwoordde zij, „ik stel het volste vertrouwen in u en uw vrienden. Uw naam, ik verzeker het u, heeft in gansch Frankrijk weerklank gevonden. De wijze, waarop sommigen mijner eigen vrienden ontsnapt zijn aan de klauwen van dat schrikwekkend revolutionnair tribunaal, was bijna een mirakel—en dat alles is gewrocht door u en uw vrienden—maar mijn echtgenoot, Mijnheer, verkeert in zulk een doodsgevaar—ik had hem nooit moeten verlaten… maar.... mijn twee kinderen.... ik werd geslingerd tusschen mijn plichtgevoel jegens hem en die twee. Zij weigerden zonder mij te gaan… en gij en uw vrienden hebt mij zoo plechtig verzekerd, dat mijn echtgenoot zou gered worden. Maar ach! nu ik hier ben—onder u—in dit schoone en vrije Engeland—nu denk ik aan hem, den vluchteling voor zijn leven.... hij verkeert in zulk een gevaar… Ach! Ik had hem niet moeten verlaten!…”
De arme vrouw was totaal vernietigd; vermoeienis, zorg en emoties hadden haar strenge, aristokratische houding gebroken. Zij weende in stilte, terwijl Suzanne naar haar toesnelde en trachtte haar tranen weg te kussen.
Lord Anthony en Sir Andrew hadden zich gewacht de Comtesse in de rede te vallen, terwijl deze aan het woord was. Geen twijfel, of zij hadden innig medelijden met haar;—maar in iedere eeuw en altijd, sedert Engeland geweest is, wat het ten huidigen dage nog is, heeft een Engelschman zich steeds eenigszins geschaamd over gevoeligheid en persoonlijke sympathie. Daarom deden beide jonge mannen er het zwijgen toe en poogden zij hun gevoel van meewarigheid te onderdrukken, terwijl ze er alleen in slaagden een zeer onnoozel gezicht te zetten.
„Wat mij betreft, Mijnheer,” zei Suzanne plotseling, „ik ben overtuigd, dat u mijn goeden vader veilig naar Engeland zult brengen, zooals ge het ons hebt gedaan.”
„Mademoiselle,” antwoordde Sir Andrew, „hoewel mijn leven tot uw dienst staat, ben ik slechts een nederig werktuig geweest in de handen van onzen grooten leider, die het plan voor ontsnapping heeft beraamd en tot uitvoering heeft gebracht.”
Suzanna zag hem met bewondering aan.
„Uw leider, Mijnheer?” vroeg de Comtesse met levendige belangstelling. „Ah! natuurlijk moet u een leider hebben gehad. Dat ik daaraan te voren ook niet heb gedacht! Maar zeg mij, waar deze zich bevindt Ik wil terstond tot hem gaan en hem mijn dank betuigen, voor alles, wat hij voor ons heeft gedaan.”
„Helaas, Mevrouw,” zei Lord Anthony, „dat is onmogelijk.”
„Onmogelijk?—Waarom?”
„Omdat de Roode Pimpernel in het duister werkt en alleen zijn intieme vrienden weten wie hij is.”
„De Roode Pimpernel?” vroeg Suzanna met een vroolijken lach. „Hé! wat grappige naam! Wat beteekent de Roode Pimpernel, Mijnheer?”
Zij zag Sir Andrew met belangstellende nieuwsgierigheid aan. Diens oogen schitterden van geestdrift; liefde en bewondering voor zijn leider schenen letterlijk op zijn gelaat gegrift.
„De Roode Pimpernel, Mademoiselle,” sprak hij eindelijk, „is de naam van een nederige Engelsche bloem; maar tevens is ze de schuilnaam van den besten en dappersten man ter wereld, een naam, dien hij heeft gekozen om beter te kunnen slagen in de vervulling eener taak, die hij zichzelf heeft opgelegd.”
„Jawel,” bracht de jonge Burggraaf in het midden, „ik heb hooren spreken van die Roode Pimpernel. Een kleine bloem—rood!—ja! Ze zeggen in Parijs, dat, zoo dikwijls er een royalist naar Engeland ontsnapt, die duivel van Foucquier-Tinville, de Openbare Aanklager, een papiertje krijgt met dat roode bloempje erop geteekend.... ja?”
„Ja, dat is zoo,” stemde Lord Anthony toe.
„Zou hij dan vandaag ook zulk een briefje hebben ontvangen?”
„Buiten twijfel.”
„O, maar ik ben benieuwd, wat hij zeggen zal!” zei Suzanne. „Ik heb gehoord, dat de afbeelding van dat kleine roode bloempje het eenige is, dat hem schrik aanjaagt.”
„Er zal zich nog menige gelegenheid voor hem opdoen om den vorm van dat kleine roode bloempje te bestudeeren,” zei Sir Andrew.
„Ach! Mijnheer,” zuchtte de Comtesse; „het klinkt alles als in een roman, en ik begrijp er niets van.”
„Waarom zoudt u er ook naar trachten, Mevrouw?”
„Maar zeg me toch eens, waarom uw leider, waarom gij allen uw geld besteedt en uw leven waagt, want uw leven is ermee gemoeid, Mijneheeren, als gij den voet zet op Franschen bodem, en dat alles voor Fransche onderdanen, die u totaal onverschillig kunnen zijn?”
„Sport, Mevrouw de Gravin, sport,” beweerde Lord Anthony, met zijn joviaal luid en aangenaam stemorgaan, „wij zijn een natie van sportmenschen, weet u, en het is nu juist de mode, het haas uit den bek van den hond te trekken.”
„Ach, neen, neen, niet enkel sport, Mijnheer. U hebt nobeler beweeggrond—ik ben er zeker van—voor het goede werk, dat u verricht.”
„In trouwe, Mevrouw, ik zou gaarne zien, dat u het motief opspoorde: wat mij aangaat, ik houd van het wild en het spel, want de mooiste sport is het, die ik ooit heb aangetroffen. Op een haarbreedte van den afgrond… en rutsch!.... we zijn er vandoor!”
Maar de Comtesse schudde nogmaals ongeloovig het hoofd. Haar kwam het als iets ongerijmds voor, dat deze jongelieden en hun groote leidsman, allen schatrijk, van hooge geboorte en jong, niets anders daarmee zouden beoogen dan sport, om daarvoor de vreeselijke gevaren te loopen, waaraan zij zich voortdurend blootstelden. Wanneer ze eenmaal den voet in Frankrijk hadden gezet, zou hun nationaliteit niet de minste waarborg voor hen blijken. Een ieder, die hulp of schuilplaats aan verdachte royalisten mocht verleenen, zou zonder genade worden veroordeeld en terechtgesteld. Met huivering overdacht zij de gebeurtenissen der laatste dagen, haar ontsnapping uit Parijs met twee harer kinderen, alle drie verborgen onder een hoop kool en appelen op een kar, niet durvende ademhalen, terwijl het grauw brulde: „Hang de aristo’s op!”
Het was alles op zulk een mirakuleuze wijze geschied. Zij en haar echtgenoot hadden begrepen, dat ze op de lijst stonden der „verdachte personen”, wat evenveel inhield als korter of langer uitstel van executie door de guillotine.
Dan kwam de hoop op redding; de geheimzinnige brief, geteekend met de raadselachtige roode bloem; de duidelijke strenge aanwijzingen; het hartverscheurende afscheid van haar echtgenoot; de hoop op hereeniging; de vlucht met haar twee kinderen; de huifkar; een vreeselijke oude heks als voerman, die er uitzag als een schrikwekkende booze geest met de akelige tropee aan het handvat harer zweep!
De Comtesse zag rond in de nette ouderwetsche herberg, zij dacht aan den vrede, in dit land van godsdienstige, vooral staatkundige vrijheid, en zij sloot haar oogen om het rondwarend spooksel niet te zien van die Westerbarricade, van het vluchtend gepeupel, door een paniek bevangen, toen de oude tooverkol van de pest had gesproken.
In dien kar verwachtte ze ieder oogenblik herkenning, arrestatie en een veroordeelend vonnis, en deze jeugdige Engelschen, onder aanvoering van hun dapperen en geheimzinnigen leider, hadden hun leven gewaagd om