Aan de Zuidpool. Roald Amundsen
terwijl de beide timmerlui Bjaaland en Stubberud, onmiddellijk zullen beginnen met het in elkaar zetten van het huis.
Een slede, met acht honden bespannen, wordt beladen met 300 kilo materiaal en levensmiddelen. De dieren huilen en springen rechts en links en hun leidsels raken in de war, zoodat het een herrie wordt van belang; eindelijk is er wat orde gekomen, en het bevel tot vertrekken wordt gegeven. Maar jawel, nauwelijks hebben de honden eenige passen gedaan, of ze gaan allen te zamen op den grond liggen en weigeren, zich te bewegen. Hun houding legt een groote verbazing aan den dag. Gedurende meer dan zes maanden hebben ze niets anders gedaan dan eten en drinken zonder een slag werk te doen, en nu begrijpen de dieren niet, dat die periode van rust voor goed is afgeloopen en dat er een nieuwe tijd voor hen aanvangt. De zweepen klappen, maar in plaats van vliegensvlug te gaan, duwen de honden tegen elkander aan en beginnen een geregeld gevecht. Ik, die zoo trotsch ben op mijn cavalerie, ik voel me zeer teleurgesteld, en eerst na veel geroep en sterke aanmoediging gelukt het, ook door zelf mee te duwen aan de sleden, de aangespannen honden in beweging te brengen. Dit is waarlijk geen schitterend begin.
Tusschen den Nelson en den Rönnicken, 2200 meter van zee verwijderd, wordt een groote tent voor zestien personen opgericht, de eerste, die we op de Barrière opslaan. Er rondomheen wordt een stalen kabel gespannen in een driehoek met vijftig meter zijden, om al de honden aan te kunnen vastleggen. Vervolgens slaan we een tweede tent op, even groot als de eerste, in de kom op de plek, voor ons winterkwartier gekozen. Na een onderzoek wordt besloten, dat het huis zal liggen in oostwestelijke richting met de deur naar het Westen. De toekomst leerde, dat die schikking zeer doelmatig was. De heerschende winden bliezen inderdaad uit het Oosten. Na gedaan werk keeren we naar boord terug en wijzen den gevolgden weg aan door elke vijftien schreden groote, zwarte plekken op het ijs te maken. Dank zij die voorzichtigheid zal het ons mogelijk wezen onzen weg terug te vinden tusschen de beide tenten en tusschen de laagste en de zee. Er ligt een afstand van vier kilometer tusschen de plek van het huis en de ankerplaats.
Op 16 Januari is het werk in vollen gang. Tachtig Bladzijde 116honden sleepen naar de eerste tent het materiaal en de levensmiddelen, en twintig andere brengen naar het winterkwartier lasten van niet geringer gewicht. Dat gaat niet alleen. Herhaaldelijk komen oogenblikken van verzet voor, en om de muiters tot rust te brengen, moeten wij erbij te pas komen; de menschen winnen het altijd in den strijd, maar hoeveel zweepslagen moeten die stumpers van honden hebben.
De eerste ontmoeting met drijfijs (Januari 1911).
Al om vijf uur in den morgen klinkt de reveille, en er worden lange werkdagen gemaakt. Zelden gaat het licht uit vóór elf uur in den avond. Maar het werk gaat ons vlug van de hand, en we hebben allen haast, opdat de Fram weer zee kunne kiezen. Het schip is er in deze haven niet te best aan toe. Ieder oogenblik breekt het ijs, waar het aan vast ligt, en dus moet men telkens weer van plaats veranderen. Behalve die ongeriefelijkheid is de plaats vrij goed; wel doet de golfslag zich soms bemerken en brengt onaangename schokken teweeg, maar gevaarlijk is het niet, en daar de stroom steeds naar buiten gaat, worden de ijsbergen naar zee meegesleept.
De bemanning van de Fram heeft tot taak, het materiaal uit het ruim te halen en dat en de proviand op het pakijs te zetten, en de landbrigade moet de hoopen kisten en vaten opladen. Het werk heeft zoo geregeld plaats, dat zelden de werkers aan boord behoeven te wachten op de sleden of vice versa.
Het pakijs in de noordelijke Ross-zee.
Moeilijk is het de eerste dagen voor de landploeg, om vrede te houden met de onwillige honden; ze moeten onophoudelijk naast hen loopen, om ze op den goeden weg te houden en altijd moet er geschreeuwd en gegild worden, zoodat enkelen van de mannen dagen lang geen stem hebben. Op den 17den Januari werd een begin gemaakt met het huis. De beschrijvingen van de antarctische stormen zijn zoo schrikwekkend, dat, om de fondamenten stevig te leggen, alle mogelijke voorzorgen worden genomen. Met dat doel maakt men gaten in het ijs tot op een diepte van 1.20 meter, om er de steunsels in te planten voor het huis; een zeer moeilijk werk. Op een diepte van 60 centimeter treft men niets dan wit ijs, dat zeer hard is, en waar men met het houweel nauwelijks een krasje op maakt! Daarbij een wind uit het Oosten, die de sneeuw tot groote hoogte doet opstuiven en dan weer in de laagten doet neervallen, zoodat naar gelang onze jongens dieper graven, de kuil zich weer vult. Maar dit zijn geen knapen, die zich laten afschrikken! Met wat palen en zeilen maken ze een soort Bladzijde 117van scherm en zijn zoo goed beschut, dat ze tot den avond doorwerken en gereed komen. Daar is geen moeilijkheid, die zulke werklui kan terneerslaan.
Aan het eind van den dag kruipen we in onze slaapzakken, om een welverdiende rust te genieten. Maar dan maken vaak de vetganzen of pingoeïns uit de buurt nog lawaai. Wat zou er gebeurd zijn in de gevleugelde republiek? Uit de tent tredend, staan we plotseling neus aan neus met een keizerpingoeïn. De reusachtige vogel stapt deftig naar voren en groet statig naar rechts en links. Het lijkt wel, dat hij bij ons is gekomen naar de hoogte, om ons een bezoek te brengen. Zulk een blijk van beleefdheid is toch in elk geval roerend; maar de eetlust wint het van die waardeering, en de gast zal zijn leven op onze tafel eindigen.
Framheim.
Den 18den Januari beginnen we met het transport van het bouwmateriaal. Daar de honden weer aan het werk gewend zijn, gaat alles naar wensch. Pas is een slede ontladen, of een andere komt aan, en terstond worden dan de materialen, die gebracht zijn, op hun plaats gezet. Alle stukken zijn genummerd vóór het vertrek en aan boord opgeborgen in de volgorde, waarin ze moeten worden gebruikt. Dus behoeft er nooit te worden gezocht, om dien of dien balk te vinden; men heeft alles bij de hand. Bovendien heeft in Noorwegen een van onze timmerlui ons huisje opgezet op de werf en kent het dus tot in de kleinste bijzonderheden.
Met trots en voldoening denk ik aan die bezige dagen; met vreugde ook, want nooit verneem ik een enkele klacht, hoe moeilijk het werk ook is; wie zou er niet trotsch op wezen, over zulke gezellen te zijn gesteld, die er enkel aan denken, hun plicht te doen?
In den nacht zakt de wind, en den volgenden dag is het weder rustig en helder. Het is een waar genoegen te werken in die zachte lucht en bij dit mooie licht. Op ons heen en weer gaan tusschen het schip en het station maken we jacht op zeehonden. We behoeven ze niet te zoeken; het wild komt maar zoo op ons pad.
Toen den 20sten Januari het transport van de materialen was afgeloopen, moest er worden begonnen met dat van de levensmiddelen. Dat karwei gaat onder groote vroolijkheid van de hand. De eerste reis van den dag van het kamp naar de Fram in den vroegen morgen was bijzonder amusant met de ledige sleden. Bij het ontwaken wordt ieder gewekt door het vroolijk blaffen van zijn span. De heele troep huilt om het hardst en springt en trekt aan de kettingen. O, als ze maar bij hun meesters konden komen! En wij haasten ons dan ook, om onze trouwe dienaren op te zoeken. De équipage-meester gaat tusschen hen door en geeft ieder een liefkoozing, en wie die ontvangt, is er hoogelijk mee ingenomen, terwijl de kameraden zich willen losrukken, om ook aan de beurt te komen. Ze zijn allemaal buitengewoon jaloersch, en die dieren, die toch maar getemde wolven zijn, houden van Bladzijde 118hun meester even veel, zoo niet meer, dan ons huiselijkste huisdier. Na die ontmoeting brengen de koetsiers de zeelen aan, en weer klinken juichtonen. Hoe vreemd dat moge schijnen, de beesten houden van het werk; maar als ze eenmaal zware en moeilijke tochten hebben gedaan, zal dat wel anders worden. Des morgens, als ze verkwikt zijn door het overvloedige maal van den vorigen avond en door den slaap van den nacht, zijn de spannen frisch en opgewekt, en het aanspannen is dan geen gemakkelijke arbeid. Als dat gebeurd is, is men nog niet klaar. Er liggen in het kamp verspreid hier en daar kisten en vaten, die den honden de grootste belangstelling inboezemen, en zoodra is niet het sein tot het vertrek gegeven, of ze vliegen in volle vaart naar die dingen, en men kan ze niet op den goeden weg houden. De dieren storten zich dan op dat speelgoed en willen het voor zich uit rollen, en er moet een echt gevecht tegen hen worden geleverd. Ook op het pakijs is er veel afleiding door de troepen zeehonden, die zich in de zon liggen te warmen. Zoo gauw, als onze honden hen hebben geroken, vliegen ze naar het wild toe, en in zoo'n geval kan alleen een zeer bekwaam koetsier hen vasthouden. Dat zijn de voorvallen van den morgen, en hoewel de thermometer op 20 graden onder nul staat, komt men