De Noordwestelijke Doorvaart. Roald Amundsen

De Noordwestelijke Doorvaart - Roald Amundsen


Скачать книгу
zou verkeerd zijn, ze niet mee te nemen, zelfs als men ze, zooals bij ons het geval was, blijkt niet noodig te hebben.

      Om elf uur in den voormiddag waren we bij Färder. Het weer was beter geworden, en de regen had opgehouden. Toen we de boegseertros los wilden maken, brak die van zelf af en bespaarde ons dus moeite, en met volle zeilen voer de Gjöa nu vóór den wind naar het Zuiden en salueerde met de vlag een laatsten groet aan de vrienden tehuis. Lang keken wij de loodsboot na, lang wuifden we met onze mutsen en beantwoordden de toegezonden groeten.

      Nu eerst waren wij alleen, en de tocht was in allen ernst begonnen.

      Daar de Gjöa zeer beladen was, ging het niet snel voorwaarts. Daar alles vooruit in orde was gebracht, konden wij terstond onze vaste diensten geregeld waarnemen. Wat een heerlijkheid, geen tegenheden, geen schuldeischers, geen vervelende ongeluksprofeten, geen spottende gezichten… Niemand dan wij zevenen, die daar waren waar ze wilden wezen en die in goed vertrouwen en vol hoop de toekomst tegengingen.

      De vuurtoren van Lister was het laatste, dat we van het vasteland te zien kregen. In de Noordzee kwamen een paar windstooten, die voor diegenen van ons, wier zeevastheid nog komen moest, minder aangenaam waren. De honden waren nu los gemaakt en liepen vrij rond. Op dagen, dat de zee hol stond en het schip slingerde, liepen ze van den een naar den ander, als om hun nood te klagen en onze gezichten te bestudeeren. De hun toegemeten kost, een gedroogde visch en een liter water per dag, is voor hun eetlust lang niet voldoende en ze beproefden op alle mogelijke manieren iets extra’s te veroveren. Ze waren onder elkander oude bekenden en leven in vrede ten minste wat de mannelijke leden van het gezelschap betreft; maar bij de beide dames Kari en Silla, gaat het niet zoo goed. Kari is de oudste van de twee en zij verlangt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van de andere, die, daar ze ook al een volwassen dame is, zich daar niet in kan schikken. Zij zitten elkaar dus nog al eens in het haar; maar Ola, die als hoofd van den troep erkend schijnt, zoekt den strijd zooveel mogelijk te verhinderen. Het is een onbetaalbare aanblik, als de oude Ola, een hond, zoo verstandig als ik weinig honden heb ontmoet, met de beide dameshonden, elk aan een kant van hem, rondspringt en een vechtpartij tracht te voorkomen.

      Het dagelijksche leven ging al spoedig zijn geregelden gang, en ieder van de deelnemers maakte den indruk, alsof hij uitstekend op zijn plaats was bij het hem aangewezen werk, zooals ook inderdaad het geval was. Wij hebben een republikeinsch bestuur op de Gjöa ingericht; er zijn geen strenge wetten, want ik weet zelf, hoe onaangenaam de strenge discipline is op de open zee. Men kan uitstekend werk erlangen, zonder dat de roede der tucht steeds wordt gezwaaid.

      In aansluiting bij mijn eigen ervaring had ik besloten, zooveel mogelijk aan boord de vrijheid te handhaven; ieder moest het gevoel hebben, dat hij binnen zijn eigen terrein heer en meester was. Daardoor ontstaat bij verstandige menschen vanzelf een vrijwillige tucht, die veel grooter waarde heeft dan de afgedwongene. Daarbij krijgt ieder enkeling het bewustzijn, een mensch te zijn, waar mee gerekend wordt als met een denkend wezen, en geen machine die maar wordt opgewonden. De arbeidslust wint er altijd bij en daarmee het werk ook. Ik zou ieder wel het op de Gjöa ingevoerde stelsel willen aanbevelen.

      Mijn metgezellen schenen deze opvatting ook zeer te waardeeren, en de overtocht met de Gjöa leek meer op een vacantiereis van kameraden dan op de voorbereiding op een ernstigen, jarenlangen strijd met moeilijkheden.

      Den 25sten Juni voeren wij tusschen Fair Isle en de Orkaden den Atlantischen Oceaan binnen, en toen had men ons moeten zien! Met volle zeilen en een frissche bries ging het pijlsnel westwaarts. Zij danste op de golven, onze Gjöa, wedijverend in snelheid met de meeuwen!

      Tegen het eind van Juli brak er onder de honden een ziekte uit. Het leek wel, of hun verstand het eerst werd aangedaan; ze wandelden suf op het dek in het rond en zagen en hoorden niets. Het voeder smaakte hun niet of ze gebruikten volstrekt niets. Nadat het zoo een paar dagen had geduurd, werden de patiënten aan de achterpooten lam en sleepten zich maar met moeite voort. Ten slotte volgden stuipen en wij moesten ze met een kogel uit hun lijden verlossen. Op deze wijze verloren wij twee prachtige dieren, Kari en Jozef, overigens tot groote vreugde van Silla, die nu de eenige hen in de korf was.

      De vier overgebleven honden begonnen zich intusschen erg te vervelen; ledigheid is des duivels oorkussen ook bij dieren. Lurven en Bismarck, die tot nu toe zeer gehoorzaam aan Ola waren geweest, begonnen thans weerspannig te worden en weigerden gehoorzaamheid. De eerstgenoemde hond stookte Bismarck op. Dat was een groote, prachtige hond van ongeveer twee jaren met een bek vol mooie tanden; aan Ola’s tanden had de tijd al geknaagd, al omgaf hem een zekere waardigheid als aanvoerder, zoodat de anderen zich wel zouden bedenken, eer ze hem aanvielen. Maar Lurven wist er wel raad op. In galop stoof hij op Ola af, en Bismarck, die aan een grap dacht, sloot zich bij zijn kameraad aan. Dichtbij Ola gekomen, hield Lurven plotseling stil, waarop Bismarck, die niet op de list was voorbereid, in den muil van Ola liep. Hij werd door den ervaren Ola dan ook toegetakeld.

      Wij zagen nu scherp uit naar ijs en op den 9den Juli ontdekten we twee smalle strepen, die in zee op en neer golfden; toen wisten wij, dat nu spoedig de hoofdmassa van het ijs zich zou vertoonen. En inderdaad spoedig hadden wij het pakijs dicht bij ons. In zijn gevolg kwam nevel opzetten, de trouwe begeleider van het ijs, die ons gedurende een groot deel onzer reis in de arctische wateren gezelschap heeft gehouden.

      Den 11den Juli om half drie in den namiddag kregen we land in het gezicht, iets ten westen van kaap Farewell aan Groenlands zuidpunt. De hooge, verbrokkelde rotskust leverde een prachtigen aanblik op. Het leek, alsof het ijs tot vlak aan de kust lag. Gedachtig aan den raad van de schotsche walvischvangers Milne en Adams, hield ik mij ver van de kust verwijderd, om niet in het ijs vast te raken. Den 13den ontmoetten we de eerste ijsbergen, twee eenzame majesteiten. Diegenen onder ons, die nog geen van die kolossen hadden gezien, waren er opgewonden van, en de kijkers werden vlijtig gebruikt.

      Dien dag voeren we een eind tusschen het ijs en schoten vier groote zeehonden. Het versche vleesch smaakte ons overheerlijk na al ons pemmikan! En Lindström had het druk over rolladen en zult en worst, totdat alle bewoners van de Gjöa watertandden. Hij vertelde van zijn culinaire triomfen aan boord van de Fram; maar liet ons toch niet te lang wachten op zijn daden in het heden.

      Ook den volgenden dag werd aan de zeehondenjacht gedaan met het gevolg, dat zeven werden buitgemaakt. De harpoenen en messen waren daarbij druk in gebruik, en onze vindingrijke machinist had uitgevonden, aan de met de transmissie in verbinding staande peilmachine een slijpsteen aan te brengen, die het slijpen uitstekend geheel alleen verricht. De vaart langs de westkust van Groenland was levendig, en walvisschen zagen we dikwijls vóór het schip. IJs zagen wij bijna niet; het was door den krachtigen noordenwind naar het Zuiden gedreven.

      Wij deden hier voor de eerste maal de ontdekking, dat het kompas niet meer betrouwbaar was, een verschijnsel, dat veel voorkomt aan die kust door de veel ijzer bevattende bergen. Verder in zee kon men dan ook weer goed op het kompas vertrouwen. Op den mooien, helderen zomerdag van den 24sten Juli hoorde men eensklaps roepen: “Een zeil vooruit!” Alle verrekijkers werden voor den dag gehaald, en er werd ijverig gegist. Het zou, besloot de meerderheid, ten slotte wel een schip zijn van de deensche handelsvloot.

      Joviale Eskimo’s uit Noord-Groenland.

      Daar werd een kijker met een forschen knap ingeschoven, en er klonk een luid gelach.

      “Heeren,” zei luitenant Hansen, “het zijn ijsbergen.”

      En wij hadden het dek al netjes gemaakt met het oog op mogelijk bezoek.....

      Dienzelfden dag kregen wij het eiland Disco in het gezicht, hoog en vlak van boven en uit de verte best herkenbaar. Maar het was nog een lange weg erheen. Om acht uur ’s avonds waren we er nog dertig zeemijlen vandaan, en eerst om half elf den volgenden voormiddag bereikten wij het land. Een rij ijsklippen scheen den toegang tot het erachter liggende Godhavn te versperren. Maar al gauw kwam de bestuurder der kolonie, Nielsen, met een boot naar buiten, om ons welkom te heeten en binnen te loodsen. Zware windstooten kwamen ons tegemoet, en wij moesten laveeren, daar de motor het niet alleen kon klaarspelen. Des nachts om één uur wierpen wij het anker uit.

      Godhavn ligt op een klein, laag eiland, dat van het eiland Disco door een zeer smal kanaal


Скачать книгу