De Zwaarte van Eer . Морган Райс
stapte naar voren en omhelsde hem.
“Ik dacht dat je naar De Vlammen was,” zei hij.
Marco grijnsde terug.
“Niet meer,” antwoordde hij.
“Zijn jullie klaar om te werken?” voegde hij toe. Toen wierp hij een blik op Alec. “En wie hebben we hier?”
“Mijn vriend,” antwoordde Marco. “Alec. Een uitstekende smid. En hij wil dolgraag met ons mee vechten.”
“Is dat zo?” vroeg Fervil op sceptische toon.
Hij bekeek Alec van top tot teen, met een blik in zijn ogen alsof Alec waardeloos was.
“Dat betwijfel ik,” antwoordde hij, “als ik zo naar hem kijk. Hij ziet er afschuwelijk jong uit. Maar hij kan wel schroot verzamelen. Neem dit,” zei hij terwijl hij Alec een emmer vol metalen stukken overhandigde. “Je hoort het wel als ik iets anders van je nodig heb.”
Alec liep rood aan, verontwaardigd. Hij wist niet waarom deze man hem niet mocht—misschien voelde hij zich bedreigd. Het werd stil in de smederij, en hij voelde de andere jongens staren. Deze man herinnerde hem aan zijn vader, en dat maakte hem alleen maar kwader.
Hij was ziedend. Sinds de dood van zijn familie was hij niet langer bereid om iets te tolereren.
Terwijl de anderen op het punt stonden om weg te lopen, liet Alec de emmer met metaal luid kletterend op de stenen vloer vallen. De anderen draaiden zich om, verbijsterd, en het werd doodstil in de smederij, terwijl alle jongens stopten om naar de confrontatie te kijken.
“Scheer je weg uit mijn zaak!” gromde Fervil.
Alec negeerde hem; in plaats daarvan liep hij langs hem heen, naar de dichtstbijzijnde tafel. Hij pakte een lang zwaard op, hield hem recht voor zich uit en bestudeerde hem.
“Dit jouw handwerk?” vroeg Alec.
“En wie denk je wel niet dat je bent om mij vragen te stellen?” wilde Fervil weten.
“Is het jouw werk?” drong Marco aan.
“Dat is het,” antwoordde Fervil op defensieve toon.
Alec knikte.
“Het is troep,” concludeerde hij.
Iedereen in de ruimte snakte naar adem.
Fervil rechtte zijn rug en keek hem dreigend aan, ziedend van woede.
“Jullie kunnen nu vertrekken,” snauwde hij. “Jullie allemaal. Ik heb hier genoeg smeden.”
Alec hield vol.
“En ze zijn niets waard,” zei hij.
Fervil liep rood aan en deed dreigend een stap naar voren. Marco stak zijn hand tussen hen.
“We gaan wel,” zei Marco.
Ineens liet Alec de punt van het zwaard naar de grond zakken, tilde zijn voet op, en met één enkele trap brak hij het zwaard in tweeën.
De scherven vlogen alle kanten op.
“Is dat wat een goed zwaard zou moeten doen?” vroeg Alec met een wrange glimlach.
Fervil gaf een schreeuw en stormde op Alec af—en toen hij naderde, strekte Alec het puntige uiteinde van het gebroken mes voor zich uit. Fervil stopte abrupt.
De andere jongens trokken hun zwaarden en stormden naar voren om Fervil te verdedigen, terwijl Marco en zijn vrienden rondom Alec gingen staan. De jongens stonden daar, in een gespannen confrontatie.
“Wat doe je?” vroeg Marco aan Alec. “We vechten allemaal voor hetzelfde. Dit is gestoord.”
“En daarom kan ik ze niet met troep laten vechten,” antwoordde Alec.
Alec gooide het gebroken zwaard op de grond en trok langzaam een lang zwaard van zijn riem.
“Dit is mijn werk,” zei Alec luid. “Ik heb hem zelf gemaakt in mijn vaders smederij. Er is geen beter staaltje vakmanschap te vinden.”
Alec draaide ineens het zwaard, greep het mes, en hield hem, met het heft naar voren, uit voor Fervil.
Fervil keek omlaag in de gespannen stilte. Dit had hij duidelijk niet verwacht. Hij griste naar het heft, waardoor Alec weerloos was, en heel eventjes leek hij te overwegen om Alec ermee neer te steken.
Maar Alec bleef trots staan, onbevreesd.
Langzaam verzachtte Fervils gezicht. Hij besefte duidelijk dat Alec zichzelf weerloos had gemaakt, en hij leek hem met meer respect te bekijken. Hij keek naar beneden en bestudeerde het zwaard. Hij woog het in zijn hand en hield hem op tegen het licht. Uiteindelijk, na een lange tijd, keek hij Alec weer aan, onder de indruk.
“Jouw werk?” vroeg hij vol ongeloof.
Alec knikte.
“En ik kan er nog meer maken,” antwoordde hij.
Hij deed een stap naar voren en keek Fervil aan me een intense blik in zijn ogen.
“Ik wil Pandesianen doden,” antwoordde Alec. “En ik wil het doen met echte wapens.”
Er hing een lange, zware stilte in de ruimte, tot Fervil uiteindelijk langzaam zijn hoofd schudde en glimlachte.
Hij liet het zwaard zakken en strekte zijn arm uit, en Alec greep hem vast. Langzaam lieten de jongens hun wapens zakken.
“Ik denk,” zei Fervil met een brede grijns, “dat we wel een plekje voor je kunnen vinden.”
HOOFDSTUK ACHT
Aidan liep over de eenzame bosweg, verder verwijderd van alles dan ooit, en hij voelde zich moederziel alleen in de wereld. Als deze Boshond er niet was geweest, dan was hij troosteloos en hopeloos geweest; maar terwijl Aidan zijn hand over zijn korte, witte vacht liet glijden, gaf White hem, ondanks zijn verwondingen, kracht. Ze liepen beiden mank, gewond door hun confrontatie met die barbaarse man, en elke stap die ze namen deed pijn. De hemel werd langzaam donker. Aidan zwoer dat als hij die man ooit nog tegen zou komen, hij hem met zijn blote handen zou doden.
White jankte zachtjes naast hem, en Aidan strekte zijn hand uit en streelde zijn hoofd. De hond was bijna net zo groot als hij, meer een wild beest dan een hond. Aidan was hem dankbaar, niet alleen voor zijn gezelschap maar ook voor het feit dat hij zijn leven had gered. Hij had White gered omdat iets van binnen hem daartoe had aangezet—en in ruil daarvoor was zijn leven gered. Hij zou het allemaal weer doen, zelfs met de wetenschap dat hij hier achtergelaten zou worden, in de middle of nowhere, waar hij waarschijnlijk zou sterven van de honger. Het was het waard.
White jankte weer, en Aidan deelde zijn pijnlijke honger.
“Ik weet het, White,” zei Aidan. “Ik heb ook honger.”
Aidan keek naar White’s verwondingen. Hij bloedde nog steeds, en Aidan schudde zijn hoofd. Hij voelde zich afschuwelijk, hulpeloos.
“Ik zou alles doen om je te helpen,” zei Aidan. “Ik wou alleen dat ik wist hoe.”
Aidan leunde naar voren en kuste hem op zijn zachte kop, en White drukte zijn kop tegen Aidans hoofd aan. Het was de omhelzing van twee vrienden die samen de dood tegemoet liepen. Het geluid van wilde beesten rees als een symfonie op in het steeds donker wordende bos, en Aidan voelde zijn korte benen branden. Hij had het gevoel dat ze niet veel verder meer konden, dat ze hier zouden sterven. Ze waren nog altijd dagen van wat dan ook verwijderd, en nu de nacht viel, waren ze nog kwetsbaarder. Hoe sterk White ook was, hij zou in deze toestand niet in staat zijn om zich te verweren, en Aidan, gewond en wapenloos, was niet beter af. Er waren al uren geen wagens meer voorbij gekomen, en hij verwachtte ook niet dat dat nog zou gebeuren.
Aidan dacht aan zijn vader die daar ergens was, en had het gevoel dat hij hem had teleurgesteld. Aidan wilde aan zijn vaders zijde sterven, vechtend voor een goed doel, of thuis, in Volis. Niet hier, alleen in de middle of nowhere. Elke stap leek hem dichter