Overwinnaar, Verliezer, Zoon . Морган Райс
met de geest van de man die ze had gedood. Hij stond op uit zijn brandende lichaam en liep door de vlammen naar haar toe.
“Je hebt me vermoord,” zei hij op een geschokte toon. “Je hebt me vermoord!”
Hij sloeg haar, en hoewel de doden niet in staat zouden moeten zijn om de levenden aan te raken, voelde Jeva het, alsof hij haar had geslagen terwijl hij nog leefde. Hij sloeg haar, en toen deed hij weer een stap achteruit, een verwachtingsvolle blik in zijn ogen.
Toen kwamen de andere doden op Jeva af, en ze waren niet vriendelijker dan de jonge man de ze had vermoord. Ze waren er allemaal: de mensen die ze zelf had vermoord, degenen die ze op Haylon de dood in had geleid. Ze liepen één voor één naar haar toe en sloegen haar. De klappen deden haar wankelen, en ze moest haar best doen om zichzelf staande te houden.
Het leek een eeuwigheid te duren. Toen ze eindelijk weer afstand namen, kon Jeva weer opkijken. Ze was op Haylon. Het eiland was omsingeld door schepen en de strijd woedde in alle hevigheid voort.
Ze zag de schepen van de Bottenmensen die van de aanvallers rammen, en hun krijgers stroomden de kust op. Ze zag hen vechten en moorden en sterven. Jeva zag hen sterven in aantallen die ze slechts één keer eerder had gezien, in Delos.
“Als je hen naar Haylon brengt, zullen ze sterven,” klonk een stem. De stem klonk alsof hij bestond uit de stemmen van duizend voorouders. “Ze zullen sterven zoals wij zijn gestorven.”
“Zullen ze winnen?” vroeg Jeva.
Er volgde een korte pauze voor de stem haar vraag beantwoordde. “Het is mogelijk dat het eiland wordt gered.”
Dus het zou geen leeg gebaar zijn. Het zou niet hetzelfde zijn als op Delos.
“Het zou het einde van onze mensen betekenen,” zei de stem. “Sommigen zullen het overleven, maar onze stammen niet. Onze manier van leven niet. Er zullen zich velen bij ons voegen, die in de dood op je zullen wachten.”
Jeva voelde een steek van angst. Ze had de woede gevoeld van de mensen die waren gestorven, ze had hun klappen gevoeld. Was dit het waard? Kon ze dit haar volk aan doen?
“En jij zal sterven,” vervolgde de stem. “Verkondig dit aan onze mensen, en jij zult ervoor sterven.”
Langzaam kwam ze weer tot zichzelf. Ze lag op de grond voor de brandstapel.
Jeva bracht een hand naar haar gezicht en zag bloed op haar vingers, hoewel ze niet wist of het kwam door de inspanning van het visioen of het geweld van de doden. Ze krabbelde overeind en keek uit over de menigte.
“Vertel ons wat je hebt gezien, zuster,” zei de Spreker van de Doden.
Jeva keek hem aan en probeerde te peilen hoeveel hij had gezien, als hij al iets gezien had. Kon ze nu liegen? Kon ze de mensen hier vertellen dat de doden allemaal voor het plan waren?
Jeva wist dat ze dat niet kon, zelfs niet voor Thanos.
“Ik zag de dood,” zei ze. “Jullie dood, mijn dood. Het betekent de dood van al onze mensen als we dit doen.”
Geroezemoes vulde de ruimte. Haar mensen hadden geen angst voor de dood, maar de verwoesting van hun hele manier van leven was iets anders.
“Jullie hebben me gevraagd voor de doden te spreken,” zei Jeva, “en zij zeiden dat de dood van onze mensen de overwinning op Haylon zal betekenen.” Ze haalde diep adem en dacht aan wat Thanos gedaan zou hebben. “Ik wil niet voor de doden spreken. Ik wil voor de levenden spreken.”
Het geroezemoes veranderde van toon, en de mensen klonken verward nu. Sommigen klonken kwaad.
“Ik weet wat jullie denken,” zei Jeva. “Jullie denken dat dit heiligschennis is. Maar er is een heel eiland vol mensen dat onze hulp nodig heeft. Ik heb de doden gezien, en zij vervloekten mij voor hun dood. Weten jullie wat dat mij vertelt? Dat het leven er wel toe doet! Dat de levens van alle mensen die zullen sterven als we niet helpen, belangrijk zijn. Als we niet helpen, laten we het kwaad toe. Dan laten we degenen die in vrede willen leven afgeslacht worden. Daar zal ik me tegen verzetten. Niet omdat de doden het vragen, maar omdat de levenden dat doen!”
Er ontstond opschudding in de zaal. De Spreker van de Doden keek om zich heen, en wendde zich toen tot Jeva. Hij duwde haar richting de deur.
“Je kunt beter gaan,” zei hij. “Ga, voordat ze je vermoorden voor blasfemie.”
Maar Jeva ging niet. De doden hadden haar al verteld dat ze hiervoor zou sterven. Als dat de prijs was die ze moest betalen om hulp te krijgen, dan het zij zo. Ze stond daar, in het oog van de storm. Toen een man op haar afrende, trapte ze hem naar achteren. Ze bleef staan. Dat was het enige dat ze op dat moment kon doen. Ze wachtte op het moment dat één van hen haar zou vermoorden.
Jeva was in de war toen dat niet gebeurde. Het werd rustiger in de ruimte, en de mensen die voor haar stonden draaiden zich naar haar om. Eén voor één lieten ze zich op hun knieën vallen. De Spreker van de Doden liep naar voren.
“Het lijkt erop dat we met je meegaan naar Haylon, zuster.”
Jeva knipperde met haar ogen. “Ik… begrijp het niet.”
Ze had dood moeten zijn. De doden hadden haar verteld dat dat haar dood het offer was dat ze wilden.
“Ben je onze manier van leven zo snel vergeten?” zei de priester. “Je hebt ons een dood geboden die het waard is. Wie zijn wij om ons daartegen te verzetten?”
Jeva liet zich ook op haar knieën vallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze had de dood verwacht, en in plaats daarvan het leven gekregen. Nu moest ze het laten gelden.
“We komen eraan, Thanos,” fluisterde ze.
HOOFDSTUK ACHT
Irrien negeerde de pijn van zijn verwondingen terwijl hij naar het zuiden reed, over de weg die door zijn leger al in modder was veranderd. Hij dwong zichzelf om rechtop in het zadel te blijven zitten en niets te laten merken. Hij stopte niet, hij vertraagde zelfs niet, ondanks zijn vele sneeën, verbanden en hechtingen. Wat er aan het einde van deze reis lag, was te belangrijk om uit te stellen.
Zijn mannen reden met hem mee, en de rit terug naar Delos ging nog sneller dan hun aanval op het Noorden. Sommigen raakten achter omdat ze zich bezig moesten houden met het bijeenhouden van de slaven of omdat ze wagens met geplunderde spullen met zich meenamen, maar de meeste mannen reden met hun heer mee, klaar voor de gevechten die nog zouden komen.
“Ik hoop voor je dat je het niet mis hebt,” snauwde Irrien naar N’cho.
De huurling reed naast hem, met de schijnbaar onuitputtelijke kalmte die hij altijd uit leek te stralen, alsof het feit dat de horde van Irriens beste krijgers achter hen hem niets deed.
“Je zult het zien als we Delos bereiken, Eerste Steen.”
Dat duurde niet lang, hoewel Irriens paard toen ze arriveerden zwaar hijgde en zijn flanken nat waren van het zweet. Irrien volgde N’cho, die hen bij de weg vandaan leidde, naar een ruimte die vol stond met ruïnes en grafstenen. Toen hij halt hielt, keek Irrien om zich heen. Hij was niet onder de indruk.
“Dit is het?” wilde hij weten.
“Dit is het,” verzekerde N’cho hem. “Een ruimte waar het leven zwak genoeg is om… andere wezens op te roepen. Wezens die in staat zijn om één van de Ouden te doden.”
Irrien steeg af. Hij had het met gemak en gratie moeten doen, maar zijn pijnlijke verwondingen zorgden ervoor dat hij op een lompe manier de grond raakte. Het herinnerde hem aan wat de huurling en zijn kameraden hem hadden aangedaan, aan waar N’cho voor zou boeten als hij zijn belofte niet nakwam.
“Het ziet eruit als een eenvoudige begraafplaats,” beet Irrien naar hem.
“Het is al een plek des doods sinds de tijd van de Ouden,” antwoordde N’cho. “De dood is hier zo vaak geweest dat hij de deur op een kiertje heeft laten staan. Het vereist slechts de juiste woorden,