Overwinnaar, Verliezer, Zoon . Морган Райс
in, en Ceres zette zich onwillekeurig schrap, in de verwachting dat ze door een klap naar achteren zou worden geslingerd. In plaats daarvan was er een seconde van druk, en toen was ze erdoorheen. Ze stond in de koepel en keek om zich heen.
Ze zag het interieur van een weelderige kamer, met tapijten en divans, standbeelden en ornamenten. Er waren ook andere dingen: glaswerk en boeken over toverkunst.
In het midden van de ruimte stonden twee figuren. De man had dezelfde gracieuze, vredige blik die Ceres herkende van haar moeder, en droeg de lichte gewaden die ze in de herinneringen van de Ouden had gezien. De vrouw droeg de donkere gewaden van een tovenares, maar anders dan de andere tovenaars zag ze er nog jong uit, niet uitgedroogd door de tijd.
Terwijl ze naar hen keek, besefte Ceres dat ze er ook enigszins doorzichtig uitzagen, zoals in de herinneringen.
“Ze zijn niet echt,” zei ze.
De man moest lachen. “Hoor je dat, Lin? We zijn niet echt.”
De vrouw raakte zijn arm even aan. “Dat is een begrijpelijke fout om te maken. Ik kan me voorstellen dat we er na al die tijd uitzien als schaduwen van wat we ooit waren.”
Dat verbaasde Ceres. Impulsief strekte ze haar hand naar de man uit. Haar hand ging dwars door zijn borst heen. Toen besefte ze wat ze zojuist had gedaan.
“Sorry,” zei ze.
“Het geeft niet,” zei de man. “Ik kan me voorstellen dat het een beetje verontrustend is.”
“Wat zijn jullie?” vroeg ze. “Ik zag de tovenaars boven, en jullie zijn niet zoals zij, maar jullie zijn ook niet zoals de herinneringen, want dat zijn alleen beelden.”
“Wij zijn iets… anders,” zei de vrouw. “Ik ben Lin, en dit is Alteus.”
“Ik ben Ceres.”
Ceres merkte op hoe dicht de twee bij elkaar stonden; de manier waarop Lins hand op Alteus’ schouder rustte. De twee zagen eruit als een verliefd stel. Zouden zij en Thanos ooit zo eindigen? Waarschijnlijk niet zo transparant.
“De strijd laaide op,” zei Alteus, “en we konden het niet tegenhouden. Wat de tovenaars gepland hadden was kwaadaardig.”
“Een aantal van jouw soort waren niet veel beter,” zei Lin met een vage glimlach, alsof ze die conversatie al vele malen hadden gehad. “Het gebeurde allemaal zo snel. De Ouden zetten de tovenaars gevangen zoals ze waren, hun magie mengde het verleden met de toekomst, en Alteus en ik…”
“Jullie werden iets anders,” maakte Ceres haar zin af. Herinneringen met een bewustzijn. Geesten van het verleden die elkaar konden aanraken.
“Ik krijg het idee dat je je niet een weg door alles daarboven heen hebt gevochten om ons te vinden,” zei Alteus.
Ceres slikte. Dit had ze niet verwacht. Ze had een object verwacht, misschien iets als het verbindingspunt dat de spreuken met elkaar verbond. Toch had de Oude die voor haar stond gelijk: ze was hier om een reden.
“Ik heb het bloed van de Ouden,” zei ze.
Ze zag Alteus knikken. “Dat zie ik.”
“Maar er is iets dat haar beperkt,” zei Lin. “Iets dat haar tegenhoudt.”
“Iemand heeft me vergiftigd,” zei Ceres. “Ze heeft me mijn krachten afgenomen. Mijn moeder was in staat om ze te herstellen, maar dat was slechts tijdelijk.”
“Daskalos’ vergif,” zei Lin vol walging.
“Een kwaadaardig iets,” zei Alteus.
“Maar iets dat ongedaan kan worden gemaakt,” voegde Lin toe. Ze keek naar Ceres. “Als ze het waard is. Het spijt me, maar het is veel macht voor iemand om te hebben. We hebben gezien wat het kan doen.”
“En gezien wat wij zijn, zou het veel kosten om het ongedaan te maken,” zei Alteus.
Lin raakte zijn arm aan. “Misschien is het tijd om nieuwe dingen te zien. We zijn hier al honderden jaren. Ondanks alles dat we kunnen creëren, is het misschien tijd om te zien wat er verder is.”
Ceres zweeg toen ze dat hoorde, en de implicaties begonnen tot haar door te dringen.
“Wacht, mij genezen zou jullie dood worden?” Ze schudde haar hoofd, maar toen dacht ze aan Thanos en alle anderen op Haylon. Als ze dit niet deed, zouden zij ook sterven. “Ik weet niet wat ik moet zeggen,” gaf ze toe. “Ik wil niet dat er iemand voor me sterft, maar er zullen een heleboel mensen sterven als ik dit niet doe.”
Ze zag de twee geesten elkaar aankijken.
“Dat is een goed begin,” zei Alteus. “Het betekent dat er een reden is om het te doen. Vertel ons de rest. Vertel ons over alles dat je hierheen heeft gebracht.”
Ceres deed haar best. Ze vertelde alles over de opstand, en de oorlog. Over de invasie, en haar onvermogen om het tegen te houden. Over de aanval op Haylon, die op dit moment de levens van iedereen waar ze om gaf in gevaar bracht.
“Ik begrijp het,” zei Lin, en ze strekte haar hand uit om Ceres aan te raken. Tot Ceres’ verbazing voelde ze een soort druk. “Het doet me een beetje denken aan onze oorlog.”
“Het verleden herhaalt zich in echo’s,” zei Alteus. “Maar er zijn echo’s die niet herhaald kunnen worden. We moeten weten of ze het begrijpt.”
Ceres zag Lin knikken.
“Dat is waar,” zei de geest. “Dus, een vraag voor jou, Ceres. Laten we eens zien of je het begrijpt. Waarom bestaat dit nog? Waarom zitten de tovenaars hier op deze manier gevangen? Waarom hebben de Ouden hen niet gewoon vernietigd?”
De vraag voelde aan als een test, en Ceres kreeg het gevoel dat ze geen hulp van deze twee zou krijgen als ze geen goed antwoord gaf. Gezien wat het hen zou kosten, verbaasde het haar dat ze het zelfs maar wilden overwegen.
“Hadden de Ouden hen kunnen vernietigen?” vroeg Ceres.
Alteus zweeg even en knikte toen. “Dat was het niet. Denk aan de wereld.”
Ceres dacht. Ze dacht aan de gevolgen van de oorlog. Aan de verschroeide woestenijen van Felldust, en de ravage op het eiland boven haar. Aan hoe weinig van de Ouden er nog over waren. Aan de invasies, en de mensen die gestorven waren in de strijd tegen het Rijk.
“Ik denk dat jullie hen niet vernietigd hebben vanwege wat het zou kosten,” zei Ceres. “Wat heeft het voor nut om te winnen als er daarna niets meer over is?” Ze had echter het vermoeden dat er meer was. “Ik maakte deel uit van een opstand. We vochten tegen iets dat groot was, en kwaadaardig, iets dat mensenlevens verwoestte. Maar hoeveel mensen zijn er nu gestorven? Je kunt iets niet oplossen door simpelweg iedereen af te slachten.”
Ze zag Lin en Alteus elkaar aankijken. Ze knikten.
“In de eerste instantie lieten we de opstand van de tovenaars toe,” zei Alteus. “We dachten dat het nergens toe zou leiden. Toen groeide het, en we vochten. Maar tijdens het gevecht richtten we net zoveel schade aan als zij. We hadden de macht om hele landschappen te verwoesten, en we hebben die macht gebruikt. Oh, en hoe.”
“Je hebt gezien wat er op dit eiland is gebeurd,” zei Lin. “Wanneer ik je genees, als ik je genees, heb jij die macht ook. Wat ga je ermee doen, Ceres?”
Er was ooit een tijd waarin het antwoord simpel geweest zou zijn. Ze zou het Rijk ten val gebracht hebben. Ze zou de aristocratie verwoest hebben. Nu wilde ze alleen maar dat mensen een veilig en gelukkig leven konden leiden; het leek niet zoveel gevraagd.
“Ik wil alleen de mensen waar ik om geef redden,” zei ze. “Ik wil niemand vernietigen. Het is alleen… ik ben bang dat ik wel moet. Ik haat dat, ik wil gewoon vrede.”
Haar woorden verrasten zelfs Ceres. Ze wilde geen geweld meer. Maar ze moest het doen, simpelweg om te voorkomen dat er nog meer onschuldige mensen werden afgeslacht. Dat leverde haar nog een goedkeurend knikje op.
“Een goed antwoord,” zei Lin.