Begeerd. Morgan Rice
in een vreselijk dilemma, of dat ze echt wakker geworden was in een andere tijd, en een andere plaats.
Ze kwam terug rechtop, met behulp van beide handen, en met al haar kracht, drukte ze zo hard ze kon. Er zat bijna een paar centimeter beweging in, net genoeg om een vinger in de barst te doen glijden. Ze duwde nog een keer, met al haar kracht, en het zware stenen deksel bewoog een beetje verder, met het geluid dat een steen maakt wanneer hij tegen een andere schraapt.
Ze perste een paar vingers meer in de breder wordende scheur, en met al haar kracht, kwam er beweging in. Nu ging het deksel eraf.
Caitlin zat rechtop, ze ademde diep, en keek overal in het rond. Haar longen snakten naar adem in de frisse lucht, en ze verkwikte zichzelf in het licht, terwijl ze met haar handen in haar ogen wreef. Hoelang had ze in zulke donkerte verbleven? Ze vroeg het zich af.
Terwijl ze daar zo zat, en haar ogen afschermde, bereidde ze zichzelf voor op elk geluid dat zou komen, op elke beweging. Ze kon zich herinneren hoe ruw ze wakker geworden was op een begraafplaats in Italië, en deze keer, wou ze niets aan het toeval overlaten. Ze was voorbereid op alles, klaar om zich te verdedigen tegen welke dorpelingen dan ook, of vampiers – of wat dan ook – dat er zich dichtbij mocht bevinden.
Maar deze keer was alles stil. Traag deed ze haar speurende ogen open, en ze kon zich ervan vergewissen dat ze inderdaad, alleen was, alles was stilte. Terwijl haar ogen zich aanpasten, werd ze gewaar, dat het hier eigenlijk niet zo fel verlicht was. Ze bevond zich in een grotachtige kamer van steen, met lage gebogen plafonds. Dit leek op de crypte van een kerk. De kamer werd verlicht door een occasionele brandende kaars. Nu realiseerde ze zich dat het nacht moest zijn.
Nu dat haar ogen zich aangepast hadden, keek ze voorzichtig rond. Ze kreeg gelijk: ze had in een stenen sarcofaag gelegen, in de hoek van een stenen kamer, in wat de crypte van een kerk leek te zijn. De kamer was leeg, op een paar stenen standbeelden na, en verschillende andere sarcofagen.
Caitlin stapte uit de sarcofaag. Ze rekte zich uit en testte al haar spieren uit. Het voelde goed aan om terug rechtop te kunnen staan. Ze was dankbaar dat ze deze keer niet midden in een gevecht wakker werd. Nu had ze op zijn minst enkele rustige momenten om tot zichzelf te komen.
Maar ze voelde zich nog steeds zo gedesoriënteerd. Haar hoofd voelde zeer zwaar aan, alsof ze wakker werd na duizend jaar te hebben geslapen. En onmiddellijk voelde ze ook een hongeraanval opkomen.
Waar was ze toch? Zo vroeg ze zich opnieuw af. Welk jaar was het?
En nog belangrijker, waar was Caleb?
Ze was er het hart van in, dat hij zich niet aan haar zijde bevond.
Caitlin bekeek de kamer onderzoekend, en keek overal of ze hem ergens kon bespeuren. Maar er was niets. De andere sarcofagen waren allemaal geopend en leeg, maar er was nergens waar hij zich zou kunnen verstoppen.
“Hallo?” ze riep nu op hem. “Caleb?”
Ze zette nu een paar aarzelende stapjes in de kamer, en zag een lage, gebogen deuropening, de enige weg naar buiten. Ze ging ernaar toe en probeerde de deurknop uit. De deur zwaaide gemakkelijk open omdat ze niet op slot gedaan was.
Voordat ze de kamer verliet, draaide ze zich om en monsterde ze haar omgeving, en vergewiste ze er zich van dat ze niets vergeten had wat ze nodig zou kunnen hebben. Ze reikte naar beneden en voelde zo haar eigen halsketting, die nog steeds om haar hals hing; ze voelde in haar zakken, en voelde zich wat zekerder omdat ze haar eigen dagboek vond, en een, grote sleutel. Het was alles dat ze nog bezat in de wereld, en het was alles wat ze nodig had.
Terwijl Caitlin naar buiten ging, ging ze verder langs een lange stenen gang met bogen. Ze kon alleen maar denken hoe ze Caleb zou kunnen vinden. Hij was toch wel samen met haar teruggekeerd zeker. Of niet soms?
En wanneer dat wel het geval was, zou hij zich deze keer kunnen herinneren? Ze kon er echt niet aan denken dat ze dit deze keer ook allemaal zou moeten meemaken, zoals naar hem op zoek gaan, en dan tot de ontdekking komen dat hij zich haar helemaal niet kan herinneren. Nee. Ze zwoer dat het deze keer helemaal anders zou gaan. Hij leefde nog, daar verzekerde ze zichzelf van, en ze waren samen teruggekeerd. Zo moet het gegaan zijn.
Maar terwijl ze zich door de gang haastte, en een klein stukje op de trappen naar boven liep, voelde ze dat haar tred zich aan het versnellen was, en ze had dat haar welbekende gevoel in haar hart dat haar zei dat hij niet met haar was teruggekomen. Trouwens, hij was niet naast haar wakker geworden, terwijl hij haar hand vasthield, hij was er niet om haar steun te bieden. Betekende dit dat hij de terugreis niet gemaakt had? De knoop in haar maag werd alsmaar groter.
En wat is er dan met Sam? Hij was daar ook geweest. Waarom was er geen enkel teken van hem te bekennen?
Caitlin bereikte eindelijk de top van het trappenhuis, ze opende een andere deur, en stond daar, en verbaasde zich over het uitzicht. Ze stond in de hoofdkapel van een buitengewone kerk. Ze had nog nooit zulke hoge plafonds gezien, zoveel glasramen, en zulk een enorm, uitgebreid altaar. De rijen kerkstoelen leken wel eindeloos, en het zag eruit of dat deze plaats groot genoeg was om er duizenden mensen binnen te laten.
Gelukkig was het leeg. Er brandden overal kaarsen, maar het was duidelijk laat. Daar was ze dankbaar voor: het laatste wat ze wou, was tussen een menigte van duizenden mensen lopen die haar van top tot teen zouden aanstaren.
Caitlin baande zich langzaam, recht in het midden van de kerkbeuk, een weg naar de uitgang. Ze keek uit om een glimp van Caleb te kunnen opvangen, of van Sam, of misschien van een priester. Iemand zoals die priester in Assisi, iemand die haar zou kunnen verwelkomen, om haar een paar dingen te kunnen uitleggen. Iemand die haar zou kunnen zeggen waar ze zich bevond, en wanneer, en waarom.
Maar er was niemand. Het leek erop dat Caitlin helemaal, moederziel alleen was.
Caitlin bereikte de gigantische dubbele deuren, en hield haar hard vast voor wat dan ook er buiten op haar zou wachten.
Wanneer ze de deuren opende, slaakte ze een zucht. De nacht werd overal verlicht door de straatlantaarns, en voor haar, bevond zich een grote mensenmassa. Ze waren niet aan het wachten om de kerk binnen te kunnen, maar ze leken eerder te krioelen, op een groot open plein. Het was een drukke en feestelijke avondscene, en vermits Caitlin de warmte kon voelen, wist ze meteen dat het zomer was. Ze was geschokt door de aanblik al deze mensen, door hun antieke klederdracht, doordat ze er zo deftig bijliepen. Gelukkig leek niemand haar op te merken. Maar ze kon haar ogen gewoon niet van hen afhouden.
Er waren honderden mensen, de meesten onder hen gingen formeel gekleed, ze kwamen duidelijk allemaal uit een andere eeuw. Tussen hen bevonden zich paarden, koetsen, straatverkopers, kunstenaars, zangers. Het was een drukbezocht, zomers avondplaatje, en het was overweldigend. Ze vroeg zich af welk jaar het zou kunnen zijn, en op welke plaats ze mogelijk terechtgekomen was. En nog belangrijker, terwijl ze al de vreemde en buitenlandse gezichten bekeek, vroeg ze zich af of Caleb misschien tussen hen aan het wachten zou kunnen zijn.
Ze speurde wanhopig de menigte af, en ze hoopte, terwijl ze er zich probeerde van te overtuigen dat Caleb, en misschien Sam, zich onder deze mensen zouden kunnen bevinden. Ze keek uit in alle richtingen, maar vele minuten later, kwam ze tot de ontdekking dat ze er simpelweg niet bij waren.
Caitlin zette verschillende stappen voorwaarts, recht naar het plein, en ze draaide zich om in de richting van de kerk, hopende dat ze de voorkant ervan zou herkennen, en dat ze zo een hint zou krijgen van waar ze zich bevond.
Het hielp. Ze was allesbehalve een expert op het gebied van architectuur, geschiedenis, of kerken, maar van sommige dingen was ze wel op de hoogte. Sommige plaatsen maakten de dingen zo overduidelijk, ze staan gewoon gegraveerd in het gemeenschappelijke onderbewustzijn, en zo was ze er zeker van dat ze die wel zou kunnen herkennen. En dit was een van die plaatsen.
Ze stond voor de Notre Dame.
Ze was in Parijs.
Het was een plaats die ze niet verwisselen met een andere. Zijn drie gigantische voordeuren, rijkelijk gegraveerd; de dozijnen kleine standbeeldjes er bovenop; zijn in detail uitgewerkte façade die ongeveer honderd meter in de lucht uittorent. Dit was een van de meest herkenbare plaatsen op aarde. Ze had het voordien al online gezien, meer dan een keer. Ze kon het niet geloven: ze was echt