Begeerd. Morgan Rice
had altijd al naar Parijs willen gaan, ze had haar moeder altijd al gesmeekt om haar een keer meet te nemen. Een keertje, wanneer ze op de middelbare school een vriendje had gehad, had ze gedurig aan gehoopt, dat hij haar zou meenemen naar daar. Het was een plaats waar ze altijd al van gedroomd had dat ze er een keertje naartoe zou gaan, en het was werkelijk adembenemend dat ze hier ook echt was. En dan nog eens in een andere eeuw.
Caitlin voelde zichzelf een beetje onder de voet gelopen in de zwellende massa, en opeens keek ze naar beneden, en keek ze eens goed naar haar kleren. Ze verstijfde van schrik toen ze merkte dat ze nog steeds gekleed ging in de eenvoudige gevangeniskledij dat Kyle haar gegeven had in het Colosseum in Rome. Ze droeg een tuniek van canvas, nogal ruw op haar huid, grof uitgesneden, veel te groot voor haar, over haar bovenlichaam en benen getrokken met een stuk touw. Haar haar was mat, ongewassen, en hing in haar gezicht. Ze zag eruit als een ontsnapte gevangene of een dakloze.
Nu ze zicht wat angstiger voelde, begon Caitlin terug naar Caleb te zoeken, en naar Sam, naar iedereen die ze herkende, naar gelijk wie die haar zou kunnen helpen. Nooit eerder had ze zich eenzamer gevoeld, en ze wilde niets liever dan hen met haar eigen ogen te kunnen waarnemen, dan te weten dat ze niet alleen naar deze plaats terugkeerde, en dan te weten dat alles in orde zou komen.
Maar ze kon niemand herkennen.
Misschien ben ik de enige, zo dacht ze. Misschien sta ik er terug helemaal alleen voor.
De gedachte hieraan doorboorde haar maag zoals een mes. Ze wilde zich in een bolletje oprollen, terugkruipen en zich verstoppen in de kerk, om naar een andere tijd gezonden te worden, naar een andere plaats – gelijk welke plaats waar ze kon wakker worden en iemand ontmoeten die ze kende.
Maar ze maakte zichzelf sterk. Ze wist dat er van terugtrekken geen sprake was, dat er geen andere optie was dan voort te gaan. Ze moest gewoon dapper zijn, haar plaats vinden in deze tijd en plaats. Er was gewoon geen andere keuze.
Caitlin moest weg geraken uit de massa. Ze had het nodig om alleen te zijn, om te rusten, om te eten en te denken. Ze moest bedenken waar ze naartoe zou kunnen gaan, waar ze naar Caleb zou kunnen zoeken, en of hij zelfs nog daar kon zijn. En net zo belangrijk was, dat zij er achter kwam waarom ze in de stad was, en in dit tijdperk. Ze wist zelfs niet en welk jaar ze zich bevond.
Iemand snelde haar voorbij, en and Caitlin zocht toenadering en pakte zijn arm vast, ze werd overweldigd door de plotse wens om alles te weten te komen.
Hij draaide zich om en bekeek haar, een beetje uit het lood geslagen dat hij zo vlug tegengehouden werd.
“Het spijt me,” zei ze, en ze werd zich bewust van hoe droog haar keel wel niet was, en hoe sjofel ze er uit moet gezien hebben, maar ze sprak voorzichtig haar eerste woorden, “maar in welk jaar zijn we?”
Ze voelde zich zelfs beschaamd toen ze het vroeg, omdat ze er zich bewust van was dat ze misschien als gek zou kunnen overkomen.
“Jaar?” De verwarde man keek haar vragend aan.
“Hmm… Het spijt me, maar ik kan het me niet … herinneren.”
De man keek haar van onder tot boven aan en schudde vervolgens traag zijn hoofd, alsof hij wou beslisssen dat er iets mis met haar was.
“Het is 1789, natuurlijk. En het is nog lang geen Oudejaarsavond, dus je hebt werkelijk geen excuus, ” zei hij, en hij schudde zijn hoofd afkeurend, en hij marcheerde weg.
1789. De realiteit van deze getallen raasde doorheen Caitlin’s gedachten. Ze kon zich herinneren dat ze het laatst in het jaar 1791 was geweest. Twee jaar. Dat is niet zover uit de buurt.
Maar, nu was ze in Parijs, en dat is een heel andere wereld dan Venetië. Waarom hier? Waarom nu?
Ze brak er haar hoofd over, en probeerde met de moed der wanhoop iets van haar geschiedenis lessen te herinneren om te weten wat er in Frankrijk gebeurd was in 1789. Ze schaamde zich omdat ze zich realiseerde dat ze dit niet kon. Ze kon zich wel opnieuw een klap geven omdat ze niet beter opgelet had in de klas. Wanneer ze in haar middelbare schooltijd geweten had dat ze op een dag terug in de tijd zou reizen, dan zou ze wel haar geschiedenisles de hele nacht door geblokt hebben, en zou ze zich de moeite getroost hebben om alles te onthouden.
Ze realiseerde zich nu dat het allemaal niet veel uitmaakte. Nu maakt ze zelf deel uit van de geschiedenis. Nu had ze de kans om de dingen te veranderen, om zichzelf te veranderen. Ze werd er zich van bewust dat het verleden kon veranderd worden. Het is niet omdat bepaalde dingen gebeurd waren in de geschiedenisboeken, dat dat betekende dat zij, terwijl ze terug in de tijd reisde, de dingen nu niet zou kunnen veranderen. In zekere zin, had ze dit al gedaan: haar verschijning hier, in deze tijd, zou alles beïnvloeden. Dat, op zijn beurt, kon op eigen bescheiden wijze, de loop van de geschiedenis doen veranderen.
Dit maakte haar nog meer bewust van het belang van haar daden. Het was haar taak om het verleden opnieuw te creëren.
Terwijl ze de elegante omgeving in haar opnam, begon Caitlin een beetje tot rust te komen, en ze voelde zich zelfs een beetje aangemoedigd. Ze was tenminste op een mooie plaats terechtgekomen, in een mooie stad, en in een mooi tijdperk. Dit kon je immers bezwaarlijk het stenen tijdperk noemen, en het was niet alsof ze verschenen was in een godverlaten boerendorpje. Alles in haar buurt zag er even brandschoon uit, en de mensen waren allemaal zo netjes gekleed, en de kasseistraten blonken in het licht van de fakkels. En het enige dat ze zich kon herinneren over het Parijs van de 18de eeuw, dat was dat het een tijd van grote luxe was voor Frankrijk, een tijd van grote welvaart, een tijd waar koningen en koninginnen het nog steeds voor het zeggen hadden.
Caitlin realiseerde zich dat de Notre Dame zich op een klein eilandje bevond, en ze voelde dat het nodig was om daar snel weg te komen. Het was gewoon veel te druk hier, en ze had wat ruimte nodig. Ze ontdekte verschillende kleine voetgangersbruggetjes die haar daar vandaan zouden leiden, en ze ging er naar eentje toe. Ze liet zichzelf toe om te hopen dat misschien de aanwezigheid van Caleb haar in een bepaalde richting zou leiden.
Terwijl ze over de rivier wandelde, zag ze hoe mooi de nacht in Parijs wel was, verlicht door licht van fakkels, zo helemaal langs de rivier, en door de volle maan. Ze dacht aan Caleb, en ze wenste dat hij aan haar zij zou zijn om samen met haar van het zicht te genieten.
Terwijl ze over de brug wandelde, en op het water neerkeek, werd ze overvallen door herinneringen. Ze dacht aan Pollepel, over de Rivier de Hudson River bij nacht, of aan de manier waarop de maan de rivier deed oplichten. Ze voelde een plotse drang om van de brug te springen, om haar vleugels uit te testen, om te zien of ze opnieuw kon vliegen, en hoog boven alles kon uittoornen.
Maar ze voelde zich zwak en hongerig, en terwijl ze achterover leunde, kon ze haar vleugels helemaal niet voelen. Ze vroeg zich af of de reis terug in de tijd een effect had gehad op haar vermogens en krachten. Ze voelde zich bijlange niet zo sterk als ze zich eens gevoeld had. In feite voelde ze zich bijna menselijk. Fragiel. Kwetsbaar. Ze hield niet van dat gevoel.
Nadat Caitlin de rivier overgestoken had, slenterde ze langs de straten, en zwierf ze urenlang, hopeloos verdwaald. Ze wandelde door kronkelende, draaiende straten, steeds verder van de rivier weg, richting het noorden. Ze verbaasde zich over de stad. In sommige opzichten, voelde ze hetzelfde aan als Venetië en Florence in 1791. Net zoals deze steden, was Parijs nog altijd hetzelfde, zelfs in vergelijking met hoe het eruit zag in de 21ste eeuw. Ze was nog nooit hier geweest, maar ze had foto’s gezien, en het choqueerde haar om zoveel gebouwen en monumenten te herkennen.
Ook hier waren de straten meestal van kasseien, gevuld met koetsen en paarden, of uitzonderlijk een paard met een ruiter alleen. Mensen wandelden in mooi bewerkte pakken, op hun gemak voortschrijdend, alsof ze alle tijd van de wereld hadden. Net zoals in deze steden, was ook hier nog geen waterleiding, en Caitlin kon niet anders dan vaststellen dat het afval op straat lag, en walgen van de verschrikkelijke stank in de zomerse hitte. Ze wenste dat ze nog een van die kleine potpourri zakjes bij zich had die Polly haar in Venetië had gegeven.
Maar in tegenstelling tot deze andere steden, vormde Parijs een wereld op zich. De straten waren hier breder, de gebouwen waren lager, en ze waren mooier ontworpen. De stad voelde ouder aan, waardevoller, en mooier. Het was ook minder druk: hoe verder ze wegging van de Notre Dame,