Begeerd. Morgan Rice
het al laat op de avond was, maar de straten voelden bijna leeg aan.
Ze wandelde en wandelde, en haar benen en voeten werden vermoeid, achter elke hoek zocht ze naar enig teken van Caleb, of elke aanwijzing die haar in een bijzondere richting zou kunnen sturen. Er was niets.
Ongeveer elke twintig blokken, veranderde de buurt van uitzicht, en het gevoel erbij veranderde ook. Terwijl ze verder en verder noordwaarts trok, begon ze aan de beklimming van een heuvel, in een nieuw district, nu een met smalle stegen, en verschillende bars. Wanneer ze een bar op een hoekje passeerde, zag ze een man op apegapen, dronken, en bewusteloos tegen de muur. De straat was helemaal leeg, en gedurende een moment, werd Caitlin overvallen door de ergste hongeraanval. Het voelde voor haar aan alsof haar maag in twee aan het scheuren was.
Ze zag de man daar liggen, en zoomde in op zijn nek, en kon het bloed binnenin zien kloppen. Op dat moment, wilde ze niets liever dan op hem neer te dalen, om zich te voeden. Het gevoel ging verder dan een drang – het was meer dan een bevel. Haar lichaam schreeuwde haar toe om het te doen.
Caitlin had ieder laatste greintje van haar wil nodig om de andere kant op te kijken. Ze zou nog liever van uithongering sterven dan een ander mens pijn te doen.
Ze keek rond, en ze vroeg zich af of er hier een bos in de buurt was, een plaats waar ze op jacht zou kunnen gaan. Hoewel ze enkele toevallige zandweggetjes en parken gezien had in de stad, had ze nog niets gezien dat op een bos leek.
En net op dat moment, barstte de deur van de bar open, en er kwam een man door naar buiten vallen – feitelijk werd hij buiten gegooid – door een van de kelners. Hij vloekte en schreeuwde naar hen, hij was duidelijk dronken.
Dan draaide hij zich om, en liet hij zijn blik vallen op Caitlin.
Hij was goed gebouwd, en keek naar Caitlin met slechte bedoelingen.
Ze voelde zichzelf verstijven. Ze vroeg zich weer wanhopig af waar haar krachten toch gebleven waren.
Ze draaide zich om en wandelde weg, ze liep nu sneller, maar ze voelde hoe de man haar aan het volgen was.
Een seconde later, voor ze de kans had, om zich om te draaien, pakte hij haar vast van achteren, zoals een beer dat zou doen. Hij was sneller en sterker dan ze zich had kunnen voorstellen, en ze kon zijn verschrikkelijk stinkende adem van over haar schouder ruiken.
Maar de man was ook dronken. Hij struikelde, zelfs wanneer hij haar in zijn greep had, en Caitlin concentreerde zich, ze herinnerde zich haar opleiding, en ze deed een stapje opzij, en kon hem vloeren met een van de gevechtstechnieken die Aiden haar geleerd had op Pollepel. De man vloog weg, en landde op zijn rug.
Caitlin kreeg plotsklaps een flashback van Rome, van het Colosseum, van het vechten op de vloer van het stadion, terwijl verschillende vechters op haar af stormden. Het was zo levendig dat ze voor een moment vergat, waar ze zich bevond.
Ze kon hier net op tijd uit terugkomen. De dronken man stond op, hij struikelde, en stormde opnieuw op haar af. Caitlin wachtte tot de laatste seconde, zette dan een stap opzij, en daar vloog hij opnieuw, en nu viel hij vlak op zijn eigen gezicht.
Hij was versuft, en voor hij opnieuw kon recht krabbelen, haastte Caitlin zich om weg te komen. Ze was blij dat ze hem klein had gekregen, maar het incident had haar opgeschrikt. Het verontrustte haar dat ze nog altijd flashbacks kreeg van Rome. Ook had ze haar bovennatuurlijke krachten nog niet gevoeld. Ze voelde zich nog altijd zo fragiel als een mens. De gedachte daaraan, maakte haar meer dan wat dan ook, angstig. Ze stond er nu echt alleen voor.
Caitlin keek helemaal rond, ze begon zich panisch te voelen en maakte zich zorgen over waar ze naartoe zou kunnen gaan, en over wat het volgende zou kunnen zijn dat ze zou kunnen doen. Ze had een brandend gevoel in haar benen van het vele wandelen, en ze was de wanhoop nabij.
En dan zag ze het. Ze keek naar boven en voor zich uit zag zee een grote heuvel. Op de top ervan, stond een grote middeleeuwse abdij. Om een reden die ze niet uit kon leggen, voelde ze zich er toe aangetrokken. De heuvel was afschrikwekkend, maar ze bedacht dat ze geen andere keuze had.
Caitlin klom de hele heuvel op naar boven, en ze voelde zich vermoeider dan ze zich ooit gevoeld had, en ze wenste dat ze kon vliegen.
Uiteindelijk bereikte ze de voordeuren van de abdij, en keek naar boven naar de massieve eiken deuren. Deze plaats zag er oud uit. Ze verheugde zich over het feit dat ondanks dat het 1789 was, dat deze kerk hier al duizenden jaren voordien stond.
Ze wist niet waarom, maar ze voelde dat ze haar hier getrokken werd. Er was nergens om naartoe te gaan, ze verzamelde al haar moed, en ze klopte zachtjes aan.
Er kwam geen antwoord.
Caitlin probeerde de deurknop en tot haar verbazing was het open. Ze liet zichzelf binnen.
De antieken deur kraakte terwijl ze traag open gedaan werd, en het duurde eventjes voor de ogen van Caitlin zich aangepast hadden aan de grotachtige, donkere kerk. Wanneer ze rondkeek, was ze onder de indruk van de omvang en de statigheid van de plaats. Het was nog altijd ’s avonds laat, en deze eenvoudige, sobere kerk die helemaal uit steen werd opgetrokken, en versierd werd met lood in glas ramen, werd verlicht met grote kaarsen, die overal op een laag pitje brandden. In het verste uiteinde stond een eenvoudig altaar, waarrond nog dozijnen andere kaarsen geplaatst waren.
Voor het overige, scheen het er leeg te zijn.
Caitlin vroeg zich af wat ze hier aan het doen was. Was hier een bijzondere reden voor? Of was haar geest haar voor de gek aan het houden?
Plotseling werd een zijdeur geopend, en Caitlin draaide zich snel om.
Een non wandelde tot Caitlin’s verbazing, in haar richting – ze was klein, fragiel, en gekleed in golvende witte gewaden, met een witte kap. Ze liep traag, en ze liep recht op Caitlin af.
Ze deed haar kap naar achter, ze keek haar aan, en glimlachte. Ze had grote glinsterende blauwe ogen, en ze leek te jong om een non te kunnen zijn. Terwijl ze breed glimlachte, werd Caitlin de warmte gewaar die ze uitstraalde. Ze voelde ook dat ze een van hen was: een vampier.
“Zuster Paine,” zei de non zachtjes. “He is een eer u hier te mogen ontvangen.”
HOOFDSTUK TWEE
Haar wereld voelde surreëel aan terwijl de non Caitlin een rondleiding gaf door de abdij, langs een lange gang. Het was een mooie plaats, en er werd duidelijk in geleefd, door witte nonnen in witte gewaden die rondliepen en het leek of ze zich klaarmaakten, voor de ochtendvespers. Een van hen zwaaide met een kwispedoor terwijl ze voortging, en verspreidde zo een fijne wierookgeur, terwijl anderen zachtjes de morgengebeden aan het zingen waren.
Na verschillende minuten in stilte gewandeld te hebben, begon Caitlin zich af te vragen, waar de non haar naartoe aan het leiden was. Uiteindelijk stopten ze voor een enkele deur. De non opende ze, en onthulde zo een kleine bescheiden kamer, met uitzicht op Parijs. Het deed
Caitlin denken aan de kamer waar ze verbleven had in dat klooster in.
“Op het bed, zul je andere kleren vinden,” zei de non. “Er is een bron waar je een bad kun in nemen, in onze tuin,” zei ze. Ze wees, “en dat is voor jou.”
Caitlin volgde haar vingers en zag een kleine, stenen piëdestal in de hoek van de kamer staan, waarop een zilveren kelk stond, die gevuld was met een witte vloeistof. De non glimlachte terug.
“Je hebt hier alles dat nodig is voor een verkwikkende nachtrust. Nadien is de keuze aan jou.”
“Keuze?” vroeg Caitlin.
“Mij werd verteld dat al één sleutel hebt. Het is nodig dat je de andere drie ook vindt. De keuze, daarentegen, om ofwel je missie te vervullen en je reis voort te zetten, zal altijd de jouwe zijn.”
“Dit is voor jou.”
Ze kwam dichterbij en overhandigde Caitlin een cilindervormige, zilveren kist, bedekt met juwelen.
“Het is een brief van je vader. Alleen voor jou bedoeld. We hebben hem eeuwenlang bewaakt. Hij werd nog nooit geopend.”
Caitlin nam het aan en was onder de indruk, ze voelde het gewicht ervan in haar hand.
“Ik hoop