De Gave Van Strijd . Морган Райс
af of het ooit zou eindigen. Hij was verbaasd dat hij zich weer in deze situatie bevond, terug in de Woestenij waarvan hij had gezworen er nooit meer te komen – helemaal te voet, zonder paarden, zonder voorraden en geen weg terug. Ze hadden hun lot in handen van de andere ridders van de Bergrug gelegd, ze zouden met paarden naar ze terugkeren – maar als dat niet gebeurde, hadden ze een enkele reis in een zoektocht waarvan geen terugweg mogelijk was.
Maar Kendrick wist dat dit heldendom was. Kaden, een prima jonge krijger met een groot hart, had edelmoedig de wacht gehouden. Terwijl hij op wacht stond was hij dapper de woestijn ingetrokken om zichzelf te bewijzen. En hij was door deze barbaarse beesten ontvoerd. Koldo en Ludvig konden hun jongere broer niet achterlaten, hoe klein de kans ook was – en Kendrick, Brandt en Atme konden hen weer niet laten vallen; hun plicht- en eergevoel dwong ze hiertoe. Deze goede ridders van de Bergrug hadden ze gastvrij en genadig opgenomen toen ze dit het hardste nodig hadden – maar eer was alles.
“Vertel me over Kaden,” zei Kendrick tegen Koldo. Hij wilde de eentonigheid van de stilte verbreken.
Koldo keek op, opgeschrokken uit de stilte, en zuchte.
“Hij is één van de beste jonge krijgers die je ooit zal ontmoeten,” zei hij. “Zijn hart is groter dan zijn leeftijd. Hij wilde al een man zijn voor hij nog een jongen was, hij wilde een zwaard hanteren voordat hij er zelfs één kon vasthouden.”
Hij schudde zijn hoofd.
“Hij verbaast me niet doordat hij te ver is afgedwaalt, dat hij de eerste op een patrouille is. Hij schrok nergens voor terug – helemaal niet als hij anderen kon beschermen.”
Ludvig viel in.
“Als één van ons meegenomen was geworden,” zei hij, “zou onze kleine broer de eerste vrijwilliger zijn. Hij is de jongste en hij vertegenwoordigt wat het beste in ons is.”
Kendrick had dit al gedacht toen hij met Kaden sprak. Hij had de krijgersgeest in hem herkend, zelfs op zijn jonge leeftijd. Kendrick wist, hij had altijd geweten, dat leeftijd niets te maken had met een krijger zijn: de krijgersgeest huisde in iemand of niet. De geest loog niet.
Ze marcheerden lange tijd door en vervielen weer in hun stilte terwijl de zonnen hoger kwamen te staan, totdat Brandt uiteindelijk zijn keel schraapte.
“En hoe zit het met die Zand Lopers?” vroeg Brandt aan Koldo.
Koldo keek hem aan terwijl ze doorliepen.
“Een gemene groep nomaden,” antwoordde hij. “Meer beest dan man. Ze staan erom bekend dat ze aan de buitenkant van de Zand Muur patrouilleren.”
“Aaseters,” viel Ludvig in. “Ze staan erom bekend dat ze hun slachtoffers diep de woestijn intrekken.”
“Waarheen?” Vroeg Atme.
Koldo en Ludvig wisselden een onheilspellende blik uit.
“Naar waar ze dan ook bij elkaar komen – waar ze een ritueel uitvoeren en ze in stukken scheuren.”
Kendrick huiverde toen hij aan Kaden en het lot dat hem opwachtte dacht.
“Dan is er geen tijd te verspillen,” zei Kendrick. “Zullen we rennen?”
Ze keken elkaar allemaal aan. Ze kenden de grootsheid van deze plek en de lange ren die ze voor zich hadden – helemaal in de opkomende hitte en met hun uitrusting. Ze wisten allemaal hoe riskant het was om hun tempo niet aan te passen in dit meedogenloze landschap.
Maar ze aarzelden niet en ze begonnen te rennen. Ze renden naar het niets en al snel liep het zweet langs hun gezichten. Ze wisten dat als ze Kaden niet snel zouden vinden, deze woestijn ze allemaal zou doden.
*
Kendrick hijgde terwijl hij rende. De tweede zon stond nu hoog aan de hemel, het licht was verblindend en de hitte verstikkend. Maar hij en de anderen renden door, ze hijgden allemaal, hun uitrusting kletterde terwijl ze renden. Zweet stroomde langs het gezicht van Kendrick en prikte zo hevig in zijn ogen dat hij amper kon zien. Toen zijn longen bijna barstten, wist hij niet dat hij zo erg naar zuurstof zou gaan snakken. Kendrick had nog nooit zoiets als de hitte van deze zonnen ervaren, zo intens, het voelde alsof de huid van zijn lichaam afbrandde.
Ze zouden het niet veel verder redden in deze hitte, met dit tempo, wist Kendrick; ze zouden al snel hier neervallen, sterven en voer voor de insecten worden. Terwijl ze renden hoorde Kendrick inderdaad een verre kreet. Hij keek omhoog en zag de gieren cirkelen, zoals ze al uren deden, alsmaar lager. Ze waren altijd slimmer: ze wisten wanneer een verse dood op handen was.
Terwijl Kendrick naar de voetsporen van de Zand Lopers tuurde, ze verdwenen nog steeds aan de horizon, kon hij niet bevatten dat ze zo snel zo ver waren gekomen. Hij hoopte alleen maar dat Kaden nog in leven was, dat dit alles niet voor niets was. Maar, ondanks zichzelf, kon hij het niet helpen zich af te vragen of ze hem ooit zouden bereiken. Het was net alsof ze voetsporen naar een terugtrekkende oceaan volgden.
Kendrick wierp een blik om zich heen en zag de anderen ook voorovergebogen verder gaan. Ze strompelden meer dan dat ze renden en stonden nog nauwelijks overeind – maar ze waren allemaal net als hij vastbesloten om niet te stoppen. Kendrick wist – ze wisten het allemaal – dat als ze zouden stoppen, ze dood zouden zijn.
Kendrick wilde de eentonigheid van de stilte doorbreken, maar hij was te moe om tegen de anderen te praten. Hij dwong zijn benen om door te gaan, ze voelden zo zwaar aan. Hij durfde zelfs zijn energie niet te gebruiken om naar de horizon te kijken. Hij wist dat hij niets zou zien, wist dat hij hier uiteindelijk zou sterven. Dus in plaats daarvan keek hij naar de grond, naar het spoor en hield zich vast aan het beetje dierbare energie wat hij nog over had.
Kendrick hoorde een geluid en eerst dacht hij dat het zijn verbeelding was. Maar toen klonk het weer, een geluid in de verte, net als het gebrom van bijen. Dit keer dwong hij zichzelf om omhoog te kijken, wetende dat het stom was, dat er niets kon zijn, en hij was bang om hoop te hebben.
Maar dit keer bonkte zijn hart van opwinding bij het aanzicht. Misschien maar honderd meter voor ze was een samenkomst van Zand Lopers.
Kendrick porde de anderen en ze keken ook op. Ze schrokken uit hun gemijmer op en ze zagen het allemaal met een schok. De strijd was daar.
Kendrick greep zijn wapen en de anderen ook, hij kreeg de bekende stoot adrenaline.
De Zand Lopers, tientallen, draaiden zich om en kregen ze in de gaten. Zij waren ook voorbereid en keken ze aan. Ze krijsten en kwamen op ze af rennen.
Kendrick hief zijn zwaard hoog en schreeuwde een luide strijdkreet. Hij was er klaar voor om ten minste zijn vijanden te doden – of te sterven..
HOOFDSTUK VIER
Gwendolyn liep statig door de hoofdstad van de Bergrug met Krohn aan haar zijde. Steffen volgde haar en haar gedachten tolden terwijl ze over de woorden van Argon nadacht. Aan de ene kant was ze blij dat hij hersteld was, weer zichzelf was – maar zijn noodlottige voorspelling bleef als een vloek in haar hoofd hangen, als een bel die haar dood aankondigde. Zijn onheilspellende, cryptische verklaringen klonken alsof ze niet voor altijd bij Thor zou zijn.
Gwen vocht tegen haar tranen toen ze snel liep, ze had een doel en ging naar de toren. Ze probeerde zijn woorden uit te bannen en weigerde voorspellingen haar leven te laten beheersen. Zo was ze altijd geweest en ze had het nodig om sterk te blijven. De toekomst mocht dan wel al geschreven zijn, maar ze had het gevoel dat het kon veranderen. Ze had het gevoel dat het lot kneedbaar was. Men moest het alleen graag genoeg willen, bereid zijn om genoeg op te geven – wat de prijs ook was.
Dit was zo een tijd. Gwen weigerde pertinent om Thorgrin en Guwayne uit haar vingers te laten glippen en ze was vastberaden. Ze zou haar lot trotseren, ongeacht de prijs, opofferen wat het universum ook van haar eiste. Ze zou onder geen beding leven zonder ooit weer Thor of Guwayne te zien.
Alsof hij haar gedachten kon lezen, jankte Krohn bij haar benen. Hij wreef tegen haar aan terwijl ze door de straten liep. Gwen schrok uit haar gedachten wakker, ze keek op