De Gave Van Strijd . Морган Райс
Hij wist dat ze zonder haar weer verloren zouden zijn.
Erec’s vloot zeilde door, nu compleet verstopt, en Erec keek Alistair dankbaar aan.
“Jouw handpalm is sterker dan mijn zwaard, mijn vrouwe,” zei hij met een buiging.
Ze glimlachte terug.
“Het is nog steeds jouw veldslag om te winnen,” antwoordde ze.
De wind droeg ze verder en de mist bleef bij ze. Erec zag dat zijn mannen niet konden wachten om hun pijlen af te schieten en om hun speren te gooien. Hij begreep het; zijn speer jeukte ook in zijn handpalm.
“Nog niet,” fluisterde hij tegen zijn mannen.
Toen de mist uiteen ging, zag Erec steeds meer Keizerlijke soldaten. Ze stonden op de vestingmuren. Hun gespierde ruggen glinsterden, ze hieven hun zwepen en sloegen de dorpelingen, het was zelfs vanaf hier te horen. Andere soldaten stonden naar de rivier te turen, ze waren duidelijk door de man die op wacht stond opgeroepen. Ze tuurden allemaal argwanend in de mist, alsof ze iets verwachtten.
Erec was nu zo dichtbij, hun schepen waren er nauwelijks dertig meter vandaan en zijn hart klopte in zijn keel. De mist van Alistair begon op te klaren en hij wist dat het tijd was.
“Boogschutters!” riep Erec. “Vuur!”
Tientallen van zijn boogschutters die over zijn hele vloot verspreid waren, stonden op, richtten en vuurden.
De lucht was gevuld met het geluid van pijlen die door de lucht vlogen – en de lucht werd met een wolk van dodelijke pijlpunten verduisterd. Ze vlogen hoog in een boog, draaiden toen naar beneden richting de Keizerlijke kust.
Het volgende moment klonken kreten in de lucht, terwijl de wolk van dodelijke pijlen op de Keizerlijke soldaten neervielen. De strijd was begonnen.
Hoorns schalden overal toen het Keizerlijk garnizoen gewaarschuwd was en zich verzamelden voor de verdediging.
“SPEREN!” riep Erec.
Strom stond als eerste en gooide zijn speer, een schitterende zilveren speer. Het floot met een enorme snelheid door de lucht en boorde zich in het hart van een verbouwereerde Keizerlijke aanvoerder.
Erec draaide op zijn hielen, hij gooide zijn gouden speer en velde een Keizerlijke aanvoerder aan de andere kant van het fort. Langs zijn hele vloot deden zijn mannen mee, ze gooiden hun speren en velden de geschrokken Keizerlijke soldaten die amper de tijd hadden om zich te verzamelen.
Tientallen vielen neer en Erec wist dat het eerste salvo een succes was; maar er waren nog honderden soldaten over en Erec’s schip stopte. Het raakte de kust ruw en de tijd voor man-tegen-man strijd was gekomen.
“AANVALLEN!” riep hij.
Erec trok zijn zwaard en sprong over de reling. Hij vloog door de lucht en viel zeker vijftien meter voor hij op de zanderige kust van het Keizerrijk landde. Zijn mannen volgden hem overal om hem heen, honderden. Ze renden over het strand naar het Keizerlijk fort en ontweken Keizerlijke pijlen en speren terwijl ze uit de mist tevoorschijn barstten. De Keizerlijke soldaten vielen ook aan en renden ze tegemoet.
Erec zette zichzelf schrap toen een grote Keizerlijke soldaat krijsend op hem afkwam, hij hief zijn bijl op en zwaaide het zijdelings naar Erec’s hoofd. Erec dook, stak hem in zijn buik en rende door. De strijdreflexen namen het over en Erec stak een andere soldaat in het hart. Hij stapte opzij om een slag van een bijl van een ander te ontwijken, draaide rond en sneed hem over de borst. Een andere viel hem van achteren aan en, zonder zich om te draaien, gaf hij hem een elleboog in de nier, waardoor hij op zijn knieën viel.
Erec rende door de gelederen van soldaten, sneller en vlugger en sterker dan wie dan ook op het veld. Hij leidde zijn mannen als één, ze sloegen hun weg door de Keizerlijke soldaten heen en gingen naar het fort. Het gevecht werd zwaar, man-tegen-man, en deze Keizerlijke soldaten die bijna twee keer zo groot waren, waren geduchte tegenstanders. Erec’s hart brak toen hij veel van zijn mannen neer zag gaan.
Maar Erec was vastberaden. Hij bewoog als een bliksemschicht met Strom naast zich. Hij ontweek ze links en rechts. Hij ging als een demon die uit de hel was losgelaten op het strand tekeer.
Al snel was het voorbij. Alles was stil op het zand, terwijl het strand rood kleurde. Het lag vol met lijken, de meeste van de lichamen waren van Keizerlijke soldaten. Maar toch waren teveel van de lichamen van zijn eigen mannen.
Vol met razernij, bestormde Erec het fort, wat nog wemelde van de soldaten. Hij ging de stenen treden tegen de zijkant op met zijn mannen achter hem aan en kwam een soldaat die naar beneden rende tegen. Hij stak hem in het hart, vlak voor hij een dubbele-greep hamer op zijn hoofd neerliet. Erec stapte opzij en de soldaat rolde dood langs de treden naar beneden. Een andere soldaat verscheen en sloeg naar Erec voor hij kon reageren – en Strom stapte naar voren. Met een enorm gekletter en in een regen van vonken, blokkeerde hij de slag voor het zijn broer bereikte en gaf hem een elleboog met het heft van zijn zwaard. Hij viel gillend van de rand zijn dood tegemoet.
Erec ging verder met de aanval. Hij nam vier treden tegelijk tot hij het bovenste niveau van het stenen fort bereikte. De tientallen Keizerlijke soldaten die nog op het bovenste niveau over waren, waren doodsbang. Ze zagen dat al hun broeders dood waren – en bij het aanzicht van Erec en zijn mannen die de bovenste niveaus bereikten, draaiden ze zich om en vluchtten. Ze renden aan de andere kant van het fort naar beneden, de dorpsstraten in – toen kregen ze een enorme verrassing: de dorpelingen waren nu aangemoedigd. Hun bange uitdrukkingen veranderden naar die van woede en als één stonden ze op. Ze keerden zich tegen hun Keizerlijke bewakers, grepen de zwepen uit hun handen en begonnen de vluchtende soldaten af te ranselen terwijl ze de andere kant op renden.
De Keizerlijke soldaten hadden dit niet verwacht en één voor één vielen ze neer onder de aframmelingen van de slaven. De slaven bleven ze afranselen terwijl ze op de grond lagen, opnieuw en opnieuw en opnieuw. Totdat ze uiteindelijk niet meeer bewogen. Gerechtigheid was gedaan.
Erec stond daar boven op het fort. Hij hijgde, zijn mannen stonden naast hem en hij nam in stilte de schade op. De strijd was over. Beneden duurde het nog even voor de overdonderende dorpelingen doorhadden wat er gebeurd was. Maar dat duurde niet lang.
Eén voor één begonnen ze te juichen. Een enorm applaus steeg op, luider en luider, terwijl er pure vreugde op hun gezichten stond. Het was een applaus van vrijheid. Erec wist dat dit het allemaal waard maakte. Hij wist dat dit heldendom was.
HOOFDSTUK ZEVEN
Godfrey zat op de stenen vloer in de ondergrondse kamer van het paleis van Silis. Akorth, Fulton, Ario en Merek zaten naast hem, Dray lag aan zijn voeten en Silis en haar mannen zaten tegenover ze. Ze zaten er allemaal somber bij, met hun hoofden laag en hun handen over hun knieën geslagen. Ze wisten dat ze op een dodenwacht zaten. De kamer schudde van het gestamp boven, van de invasie van Volusia. Het geluid van de stad die geplunderd werd, galmde in hun oren. Ze zaten allemaal te wachten, terwijl de Ridders van de Zeven Volusia boven hun hoofden uiteen scheurde.
Godfrey nam nog een grote slok uit zijn wijnzak, de laatste zak die nog in de stad over was, en hij probeerde de pijn te verdoven, de zekerheid van zijn naderende dood door de handen van het Keizerrijk. Hij staarde naar zijn voeten en vroeg zich af hoe het zo ver had kunnen komen. Manen geleden was hij veilig en geborgen binnen de Ring. Hij verdronk zijn leven, met geen andere zorgen dan welke taveerne en welk bordeel hij die avond zou gaan bezoeken. Nu was hij hier, aan de andere kant van de zee, in het Keizerrijk, onder de grond gevangen in een stad in puin. Hij had zijn eigen graf gegraven.
Zijn hoofd duizelde en hij probeerde zijn hoofd leeg te maken, zich te concentreren. Hij voelde wat zijn vrienden nu dachten, hij kon het in de minachting van hun blikken zien: ze hadden nooit naar hem moeten luisteren. Ze hadden moeten ontsnappen toen ze nog een kans hadden. Als ze niet voor Silis waren terug gekomen, hadden ze de haven bereikt, aan boord van een schip gegaan en waren ze nu ver van Volusia vandaan.
Godfrey probeerde troost te zoeken in het feit dat hij tenminste een gunst terug betaald had en het leven van deze vrouw had gered. Als hij