Een Gelofte Van Glorie . Морган Райс
zwaar. Het voelde alsof het Zomer was.
Thor zag dat zijn vrienden, die doorgaans voor zonsopgang wakker waren, nog allemaal op het dek lagen te slapen. Zelfs Krohn, die altijd wakker leek te zijn, lag naast hem te slapen. Het tropische weer eiste zijn tol op hen allemaal. Geen van hen nam nog de moeite om het stuur te bemannen—dat hadden ze dagen geleden al op gegeven. Het had geen zin: hun zeilen waren constant gehesen en gevuld met een sterke westelijk wind, en het magische tij van de oceaan trok hun schip consistent in dezelfde richting. Het was alsof ze naar één locatie werden getrokken, en ze hadden meerdere keren getracht om te sturen en van koers te veranderen—maar het was nutteloos. Ze hadden besloten om de Tartuvische zee hen mee te laten voeren.
Het was toch niet alsof ze wisten waar in het Rijk ze heen moesten, mijmerde Thor. Zolang het tij hen naar het vaste land bracht, dacht hij, dan was dat goed genoeg.
Krohn werd piepend wakker, en likte Thors gezicht. Thor reikte in zijn zak, die bijna leeg was, en gaf Krohn de laatste van zijn gedroogde vleesstokken. Tot Thors verassing griste Krohn het niet uit zijn hand zoals hij gewoonlijk deed; in plaats daarvan keek Krohn van het vlees naar de lege zak, en toen naar Thor. Hij aarzelde om het voedsel aan te nemen, en Thor besefte dat Krohn niet het laatste stuk van hem wilde afnemen.
Thor was geraakt door het gebaar, maar hij stond erop en duwde het vlees in de bek van zijn vriend. Thor wist dat ze spoedig geen eten meer zouden hebben, en bad dat ze het vaste land zouden bereiken. Hij had geen idee hoeveel langer de reis nog zou duren; wat als het maanden duurde? Wat moesten ze dan eten?
De zon kwam hier snel op en werd al snel te fel en te sterk. Toen Thor ging staan zag hij dat de mist boven het water al begon op te trekken, en hij liep naar de boeg.
Thor keek uit over de zee, het dek zachtjes wiegend onder hem, en keek toe hoe de mist optrok. Hij knipperde en vroeg zich af of hij zich dingen inbeeldde, terwijl de omtrek van een land aan de horizon verscheen. Zijn pols versnelde. Het was land. Echt land!
Het land verscheen in een zeer ongewone vorm: twee lange, smalle schiereilanden staken uit de zee, als de uiteinden van een hooivork, en terwijl de mist optrok keek Thor om zich heen en zag hij tot zijn verbazing twee landstroken aan weerszijden, elk ongeveer vijftig meter van hem verwijderd. Ze werden echt een lange inham in gezogen.
Thor floot, en zijn Krijgsmacht broeders werden wakker. Ze krabbelden overeind en haastten zich naar hem toe.
Daar stonden ze, ademloos bij het uitzicht: dit waren de meest exotische kusten die hij ooit had gezien, dicht bebost met jungle en torenhoge bomen aan de kustlijn, zo dik dat het vrijwel onmogelijk was om er doorheen te kijken. Thor spotte enorme varens, tien meter hoog, leunend over het water; gele en paarse bomen die tot in de hemel leken te reiken; en overal de vreemde en aanhoudende geluiden van dieren, vogels, insecten, en andere wezens, grommend en krijsend en zingend.
Thor slikte hard. Het voelde alsof ze een ondoordringbaar dierenrijk binnen voeren. Alles voelde anders hier; de lucht rook anders, vreemd. Niets hier deed hem ook maar enigszins aan de Ring herinneren. De andere leden van de Krijgsmacht keken elkaar aan, en Thor kon de aarzeling in hun ogen zien. Ze vroegen zich allemaal af wat voor wezens er in die jungle op de loer lagen.
Het was niet zo dat ze een keus hadden. De stroming bracht hen één kant op, en dit was overduidelijk waar ze moesten aanmeren om het Rijk te betreden.
“Hierheen!” riep O’Connor.
Ze renden naar O’Connors kant van de reling, terwijl hij voorover leunde en naar het water wees. Daar, naast het schip, zwom een gigantisch insect. Het was lichtgevend paars, drie meter lang, met honderden poten. Het gloeide onder de oppervlakte van het water, en zijn duizenden kleine vleugels begonnen te zoemen, waarna het tot het boven de oppervlakte opsteeg. Toen gleed het weer over het water, om vervolgens onder de duiken, waarna het weer boven kwam.
Terwijl ze toekeken steeg het plotseling hoger op, op ooghoogte van de jongens, zwevend, en staarde hen aan met zijn vier grote groene ogen. Het siste, en ze deinsden onvrijwillig achteruit, grijpend naar hun zwaarden.
Elden deed een stap naar voren en haalde uit. Maar tegen de tijd dat zijn zwaard de lucht in ging, bevond het insect zich alweer in het water.
Thor en de anderen gleden ineens over het dek toen de boot plotseling met een klap tegen de kust aankwam.
Thors hart begon sneller te slaan terwijl hij over de rand keek: onder hen lag een smal strand met duizenden fel paarse scherpe steentjes.
Land. Ze hadden het gehaald.
Elden ging voorop naar het anker, en ze tilden het met zijn alleen op en gooiden het over de rand. Eén voor één klommen ze over de ketting naar beneden, sprongen eraf. Vaste grond onder hun voeten. Thor gaf Krohn aan Elden over.
Thor slaakte een zucht van opluchting toen zijn voeten de grond raakten. Het voelde zo goed om land—droog, vast land—onder zijn voeten te hebben. Het zou hem niets uitmaken als hij nooit meer een boot op zou hoeven.
Ze grepen de touwen en sleepten de boot zo ver als ze konden het strand op.
“Denk je dat het tij de boot zal meevoeren?” vroeg Reece, terwijl hij opkeek naar de boot.
Thor keek ernaar; het leek behoorlijk stevig in het zand te liggen.
“Niet met dat anker,” zei Elden.
“Het tij zal het niet meenemen,” zei O’Connor. “De vraag is of iemand anders dat zal doen.”
Thor wierp een laatste blik op de boot, en besefte dat zijn vriend gelijk had. Zelfs al zouden ze het zwaard vinden, dan was de kans groot dat ze naar een lege kust zouden terugkeren.
“En hoe moeten we dan terugkeren?” vroeg Conval.
Thor kon het niet helpen, maar het voelde alsof ze bij elke stap die ze zetten hun bruggen verbrandden.
“We zullen een manier vinden,” zei Thor. “Tenslotte moeten er andere schepen in het Rijk zijn, nietwaar?”
Thor trachtte om autoritair te klinken, om zijn vrienden gerust te stellen. Maar diep van binnen was hij niet zo zeker van zichzelf. Deze hele reis voelde steeds onheilspellender.
Ze draaiden zich om en staarden naar de jungle. Het was als een muur van gebladerte, met niets dan duisternis erachter. De dierengeluiden resen in een kakofonie om hen op, zo luid dat Thor zichzelf nauwelijks kon horen nadenken. Het voelde alsof elk beest in het Rijk het uitschreeuwde om hen te begroeten.
Of te waarschuwen.
*
Thor en de anderen wandelden zij-aan-zij, allemaal op hun hoede, door de dikke, tropische jungle. Thor kon zichzelf nauwelijks horen denken, zo doordringend was het gekrijs van de insecten en dieren om hen heen. Toch kon hij ze, wanneer hij in de duisternis van het gebladerte tuurde, niet onderscheiden.
Krohn volgde hem op zijn hielen, snauwend, de haren op zijn rug recht overeind. Thor had hem nog nooit zo alert gezien. Hij wierp een blik op zijn strijdbroeders en zag dat zij, net als hij, hun handen op de handvaten van zijn zwaard lieten rusten. Ook zij waren gespannen.
Ze hadden al uren gelopen, dieper en dieper de jungle in. De lucht werd steeds heter, dikker en vochtiger, en ademhalen werd steeds zwaarder. De hadden iets gevolgd van wat vroeger een spoor leek te zijn geweest, een paar gebroken takken die wezen op een pad dat een groep mannen die hier was gearriveerd hadden genomen. Thor hoopte maar dat het het spoor was van de mannen die het zwaard hadden gestolen.
Thor keek op en verwonderde zich over de natuur: alles hier was van epische proporties, elk boomblad net zo groot als hijzelf. Hij voelde zich als een insect in een land van reuzen. Hij zag iets ritselen tussen de bladeren maar hij kon het niet ontwaren. Hij had het onheilspellende gevoel dat ze bekeken werden.
Het spoor voor hen eindigde abrupt in een solide muur van gebladerte. Ze hielden halt en keken elkaar verward aan.
“Maar het spoor kan toch niet zomaar verdwijnen!” zei O’Connor hopeloos.
“Dat is het niet,” zei Reece, die de bladeren inspecteerde. “De jungle