Een Gelofte Van Glorie . Морган Райс
welke kanten moeten we nu op?” vroeg Conval.
Thor keek om zich en vroeg zich hetzelfde af. Er was meer dichte begroeiing in elke richting, en er leek geen weg uit te zijn. De moed begon Thor in de schoenen te zakken, en hij voelde zich hopeloos verdwaald.
Toen kreeg hij een idee.
“Krohn,” zei hij, terwijl hij knielde en in Krohns oor fluisterde. “Klim in de boom. Kijk voor ons. Vertel ons welke kant we op moeten.”
Krohn keek naar hem op met zijn grote ogen, en Thor voelde dat hij het begreep.
Krohn sprintte naar een enorme boom, de stam zo breed als tien mannen, en zette zonder te aarzelen zijn klauwen in het schors en klom omhoog. Krohn sprintte recht naar boven en sprong toen een van de bovenste takken op. Hij liep naar het uiteinde en keek uit, zijn oren rechtop. Thor had altijd al gevoeld dat Krohn hem begreep, en nu wist hij het zeker.
Krohn maakte een vreemd spinnend geluid achterin zijn keel, klom de boom weer uit en ging ervandoor. De jongens wisselden een nieuwsgierige uit en volgden Krohn de jungle in terwijl ze de dikke bladeren wegduwden om erdoor heen te komen.
Na een paar minuten pikte Thor het spoor weer op. Ze zagen de verraderlijke tekens van gebroken takken en gebladerte, die lieten zien welke kant de groep op was gegaan. Thor bukte om Krohn te aaien en kuste hem op zijn hoofd.
“Ik weet niet wat we zonder hem gedaan zouden hebben,” zei Reece.
“Ik ook niet,” antwoordde Thor.
Krohn spinde, tevreden, trots.
Terwijl ze dieper de jungle in liepen, arriveerden ze in een ander gebied, met enorme bloemen erom heen, net zo groot als Thor zelf, barstend van kleur. Andere bomen hadden vruchten zo groot als rotsen die aan de takken hingen.
Ze stopten terwijl Conval naar één van de vruchten toeliep, gloeiend rood, en zijn hand uitstrekte om hem aan te raken.
Plotseling klonk er een diep grommend geluid. Conval deinsde achteruit en greep naar zijn zwaard, terwijl de anderen elkaar angstig aankeken.
“Wat was dat?” vroeg Conval.
“Het kwam daar vandaan,” zei Reece, terwijl hij naar een ander deel van de jungle wees.
Ze draaiden zich om en keken. Maar Thor zag niets dan bladeren. Krohn begon te grommen.
Het geluid werd luider, doordringender, en de bladeren begonnen te ritselen. Thor en de andere name en stap terug, trokken hun zwaarden en wachtten. Ze verwachtten het ergste.
Wat de jungle uitstapte overtrof zelfs Thors ergste verwachtingen. Voor hen stond een enorm insect, een soort sprinkhaan, vijf keer zo groot als Thor, met twee achterpoten, twee kleinere voorpoten die in de lucht bungelden, met lange klauwen. Zijn lichaam was fluorescerend groen, bedekt met schubben, en het had kleine trillende vleugels. Hij had twee ogen boven op zijn hoofd, en een derde oog op de top van zijn neus. Er verschenen meer klauwen—verstopt onder zijn keel.
Hij torende boven hen uit, en er verscheen een andere klauw uit zijn maag, een lange, dunne arm; en plotseling, sneller dan ze konden reageren, greep de klauw O’Connor, en vouwde de drie klauwen om zijn middel heen. Het tilde hem hoog in de lucht, alsof hij een blaadje was.
O’Connor zwaaide met zijn zwaard maar hij was bij lange na niet snel genoeg. Het beest schudde hem door elkaar en opende plotseling zijn mond. Het ontblootte rijen met scherpe tanden, en begon O’Connor naar zijn mond te brengen.
O’Connor gilde terwijl hij een pijnlijke dood tegemoet ging.
Thor reageerde. Zonder na te denken legde hij een steen in zijn slinger, mikte en wierp hem naar het derde oog van het beest, op de punt van zijn neus.
Het was een voltreffer. Het beest gilde, een afschuwelijk geluid, luid genoeg om een boom door tweeën te splijten, en liet O’Connor vallen, die met een doffe bons op de zachte grond terecht kwam.
Het beest was woedend en richtte zich tot Thor.
Thor wist dat het nutteloos zou zijn om het tegen dit beest op te nemen. Ten minste één van zijn broeders zou gedood worden, en Krohn waarschijnlijk ook, en het zou hen alle kostbare energie kosten die ze nog hadden. Hij had het vermoeden dat ze zijn territorium waren binnen gedrongen, en dat als ze hier maar snel genoeg weg konden komen, het hen misschien zou laten gaan.
“RENNEN!” schreeuwde Thor.
Ze draaiden zich om en rennen—en het beest kwam hen achterna.
Thor hoorde het geluid van zijn nagels die zich door het dichte gebladerte boorden, door de lucht gingen en zijn hoofd maar net misten. Versnipperde blaadjes dwarrelden door de lucht. Ze renden als één, en Thor dacht dat als ze maar ver genoeg konden komen ze waarschijnlijk wel ergens een schuilplaats zouden kunnen vinden. Zo niet, dan zouden ze moeten vechten.
Maar Reece struikelde plotseling over een tak. Hij landde met zijn gezicht in het gebladerte, en Thor wist dat hij niet snel genoeg op zou kunnen staan. Thor stopte naast hen, trok zijn zwaard, en ging tussen hem en het beest staan.
“BLIJF RENNEN!” riep Thor over zijn schouder naar de anderen. Hij was klaar om Reece te verdedigen.
Het beest dook krijsend op hem af en haalde met zijn klauw uit naar Thors gezicht. Thor dook en haalde tegelijkertijd uit met zijn zwaard. Het beest liet een afschuwelijk gekrijs uit terwijl Thor één van zijn klauwen afhakte. Thor werd bedekt met een groene vloeistof, en keek vol afgrijzen op om te zien hoe de klauw net zo snel terug groeide als dat hij hem verloren had. Het was alsof Thor hem nooit verwond had.
Thor slikte. Dit beest was onmogelijk te doden. En nu had hij het boos gemaakt.
Het beest haalde met een andere arm uit en raakte Thor hard in zijn ribben. Hij vloog door de lucht en landde tussen een paar bomen. Het beest bracht een andere klauw naar beneden, en Thor wist dat hij in de problemen zat.
Elden, O’Connor en de tweeling raceten naar voren, en terwijl het beest zijn klauw op Thor af bracht, vuurde O’Connor een pijl af. De pijl boorde zich dwars door zijn mond in de achterkant van zijn keel en hij gilde. Elden nam zijn dubbele bijl en bracht hem neer in zijn rug, terwijl Conven en Conval elk een speer wierpen. Reece krabbelde weer overeind en boorde zijn zwaard in de buik van het beest. Thor sprong op, haalde uit en hakte één van de andere armen van het beest af. Krohn sprong door de lucht en boorde zijn tanden in de nek van het beest.
Het beest krijste en krijste terwijl ze meer schade aanrichtte dan Thor dacht dat mogelijk was. Tot zijn grote verbazing stond het nog steeds overeind, met klapperende vleugels. Dit beest wilde gewoon niet sterven.
Ze keken vol afgrijzen toe hoe het beest ineens alle speren, zwaarden en bijlen uit zijn lijf trok—en zijn verwondingen genazen voor hun ogen.
Dit beest was onverslaanbaar.
Het beest gooide zijn hoofd achterover en brulde, en Thors broeders keken geschokt omhoog. Ze hadden alles gegeven, en ze hadden nog geen deukje veroorzaakt.
Het beest zette zich weer schrap om hen aan te vallen met zijn vlijmscherpe tanden en klauwen, en Thor besefte dat er niets was dat ze konden doen. Ze zouden allemaal gedood worden.
“UIT DE WEG!” klonk ineens een schreeuw.
De stem kwam van achter Thor, en klonk jong. Thor draaide zich om en zag een jongen, elf jaar oud misschien, iets dragen wat leek op een kruik met water. Thor dook en de jongen gooide het water over het gezicht van het beest heen.
Het beest gooide zijn hoofd achterover en krijste. Stoom rees van zijn gezicht. Hij klauwde naar zijn wangen en ogen. Het krijste en krijste, het geluid zo hard dat Thor zijn oren moest bedekken.
Eindelijk draaide het beest zich om en het verdween in de jungle.
Ze draaiden zich om en bekeken de jongen vol bewondering en waardering. De jongen was gekleed in vodden. Hij had lang bruin haar en felgroene, intelligente ogen. Hij was bedekt met vuil en zag er, afgaande op zijn blote voeten en vieze handen, uit alsof hij hier leefde.
Thor was