Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс
Thor met één hand opzij, alsof hij een object was dat hij liever niet wilde zien. Zijn vlezige handpalm stak Thor in zijn borst.
Er klonk een luid rommelend geluid. De dorpelingen stroomden uit hun huizen en verzamelden zich langs de straten. Een steeds groter wordende stofwolk naderde, en enkele momenten later arriveerden ze, tientallen rijtuigen, met het kabaal van een onweersbui.
Ze kwamen het dorp in als een leger en hielden vlak bij Thor’s huis halt. Daar stonden hun paarden, steigerend en snuivend. Het duurde lang voor de stofwolk verdween, en Thor probeerde angstvallig een glimp op te vangen van hun harnassen, hun wapens. Hij was nog nooit eerder zo dicht bij de Zilveren geweest, en zijn hart maakte een sprongetje.
De soldaat op het eerste paard stapte van zijn hengst. Daar was hij, een echt lid van de Zilveren, bedekt met een zilveren maliënkolder, en een lang zwaard aan zijn riem. Hij zag eruit alsof hij in de dertig was, een echte man, stoppels op zijn gezicht, littekens op zijn wang, en een neus die tijdens het strijden scheef was komen te staan. Hij was de meest belangrijke man die Thor ooit had gezien, twee keer zo breed als de anderen, met een uitdrukking die duidelijk liet zien dat hij de leiding had.
De soldaat kwam neer op de onverharde weg, en zijn sporen rammelden terwijl hij de jongens benaderde.
Door het hele dorp stonden tientallen jongens, wachtend, hopend. Je aansluiten bij de Zilveren betekende een leven van eer, van strijd, van bekendheid, van glorie—en van land, titel en rijkdom. Het betekende de beste bruid, het meest vruchtbare land, een leven van glorie. Het betekende eer voor je familie, en je aansluiten bij de Krijgsmacht was de eerste stap.
Thor bestudeerde de grote, gouden rijtuigen, en wist dat ze slechts een beperkt aantal rekruten konden vervoeren. Het was een groot koninkrijk, en ze hadden vele steden om te bezoeken. Hij slikte, en realiseerde zich dan zijn kansen nog kleiner waren dan hij aanvankelijk had gedacht. Hij zou al deze andere jongens moeten verslaan—veel van hen waardige vechters—evenals zijn eigen drie broers. De moed zonk hem in de schoenen.
Thor kon nauwelijks ademen terwijl de soldaat zwijgend langs de rijen hoopvolle jongens schreedt. Hij begon aan het verre uiteinde van de straat en liep langzaam om de jongens heen. Thor kende natuurlijk alle jongens.
Hij wist ook dat sommigen van hem stiekem niet uitgekozen wilden worden, ondanks het feit dat hun families hen wilden wegsturen. Ze waren bang; ze zouden slechte soldaten zijn.
Thor brandde van vernedering. Hij vond dat hij het net zoveel als de rest verdiende om uitgekozen te worden. Dat zijn broers ouder en groter en sterker waren, betekende niet dat hij niet het recht had om daar te staan en gekozen te worden. Hij brandde uit haat voor zijn vader, en barstte haast uit zijn huid toen de soldaat hen benaderde.
De soldaat stopte, voor het eerst, voor zijn broers. Hij bekeek ze van top tot teen en leek onder de indruk. Hij reikte zijn hand uit, greep één van hun scheden en trok eraan, alsof hij wilde testen hoe stevig hij was.
Hij glimlachte.
“Je hebt je zwaard nog niet in de strijd gebruikt, of wel?” vroeg hij aan Drake.
Dit was voor het eerst in zijn leven dat Thor Drake nerveus zag. Hij slikte.
“Nee, mijn heer. Maar ik heb er vele malen mee geoefend, en ik hoop—”
“Mee geoefend!”
De soldaat brulde van het lachen en wendde zich tot de andere soldaten, die ook begonnen te lachen.
Drakes gezicht kleurde felrood. Het was voor het eerst dat Drake in verlegenheid was gebracht—meestal was het Drake die anderen in verlegenheid bracht.
“Nou, dan zal ik onze vijanden laten weten dat ze je moeten vrezen—jij die je zwaard tijdens het oefenen hanteert!”
De groep soldaten lachte weer.
Toen wendde de soldaat zich tot zijn andere broers.
“Drie jongens uit hetzelfde hout,” zei hij, terwijl hij over de stoppels op zijn kin wreef. “Dat zou wel eens goed van pas kunnen komen. Jullie hebben alledrie een goede maat. Onbeproefd, echter. Jullie zouden veel training nodig hebben om te zien of jullie geschikt zijn.”
Hij pauzeerde.
“Ik denk wat we wel een plekje kunnen vinden.”
Hij gebaarde naar de achterste koets.
“Stap in, en doe het snel. Voor ik van gedachten verander.”
Thor’s drie broers sprintten stralend naar de koets. Thor merkte op dat zijn vader ook straalde.
Teneergeslagen keek hij hen na.
De soldaat draaide zich om en vervolgde zijn weg naar het volgende huis. Thor kon zich niet langer inhouden.
“Heer!” riep Thor uit.
Zijn vader draaide zich om en keek hem aan, maar het kon Thor niets meer schelen.
De soldaat stopte, met zijn rug naar hem toe, en draaide zich langzaam om.
“U heeft mij niet gezien, heer,” zei hij.
De soldaat, licht geschokt, bekeek Thor van top tot teen alsof hij een grapje maakte.
“Is dat zo?” vroeg hij, en barstte in lachen uit.
Zijn mannen barstten ook in lachen uit. Maar het kon Thor niets schelen. Dit was zijn moment. Het was nu of nooit.
“Ik wil me bij de Krijgsmacht aansluiten!” zei Thor.
De soldaat draaide zich om en liep naar hem toe.
“Wil je dat?”
Hij keek geamuseerd.
“En heb je je veertiende jaar al bereikt?”
“Ja, heer. Twee weken geleden.”
“Twee weken geleden!”
De soldaat gierde van het lachen, net als de mannen achter hem.
“In dat geval zullen onze vijanden zeker trillen van angst als ze je zien.”
Thor voelde de vernedering branden. Hij moest iets doen. Hij kon het zo niet laten eindigen. De soldaat draaide zich om en begon weg te lopen—maar Thor kon het niet toestaan.
Thor deed een stap voorwaarts en schreeuwde: “Heer! U maakt een fout!”
De menigte slaakte een geschokte zucht. De soldaat stopte en draaide zich langzaam om. Nu fronste hij.
“Onnozele jongen,” zei zijn vader, terwijl hij Thor bij zijn schouders greep, “ga terug naar binnen!”
“Dat zal ik niet!” riep Thor, en hij rukte zich los uit zijn vaders greep.
De soldaat stapte naar Thor toe, en zijn vader deed een stap naar achteren.
“Weet je wat voor straf er staat op het beledigen van de Zilveren?” beet de soldaat hem toe.
Thor’s hart ging hevig tekeer, maar hij wist dat hij niet kon opgeven.
“Vergeef hem alstublieft, heer,” zei zijn vader. “Hij is een jong kind en—”
“Ik spreek niet tegen u,” zei de soldaat. Met een vernietigende blik dwong hij Thor’s vader achteruit.
De soldaat wendde zich weer tot Thor.
“Geef antwoord!” zei hij.
Thor slikte, niet in staat om een woord uit te brengen. Dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.
“Het beledigen van de Zilveren is het beledigen van de Koning zelf,” zei Thor gedwee, reciterend wat hij had geleerd.
“Ja,” zei de soldaat. “Dat betekent dat ik je veertig zweepslagen kan geven als ik daarvoor kies.”
“Het is niet mijn bedoeling te beledigen, heer,” zei Thor. “Ik wil slechts uitgekozen worden. Alstublieft. Ik droom hier al mijn hele leven van. Alstublieft. Neem mij mee.”
De soldaat