Heerser, Rivaal, Banneling . Морган Райс
van de twee het word.”
Hij draaide zich om naar het altaar waar Stephania lag. Haar jurk was aan flarden gescheurd, en ze lag nu in net zoveel bloed en nageboorte als in zijde of fluweel. Ze ademde nog, maar haar ademhaling was onregelmatig, en de wond was niet het soort wond dat een zwak meisje als zij zou overleven.
Irrien ving de aandacht van de priesters op, en knikte naar Stephania’s uitgeputte lichaam.
“Ruim dat op.”
Ze haastten zich om te gehoorzamen en droegen haar weg, terwijl één van de priesters hem het kind overhandigde alsof het het mooiste geschenk ter wereld was. Irrien staarde ernaar. Het was vreemd dat zo’n klein, kwetsbaar wezen een dreiging kon zijn voor iemand als hij, maar Irrien was niet een man die dwaze risico’s nam. Op een dag zou deze jongen opgroeien tot een man, en Irrien had gezien wat er kon gebeuren wanneer een man het gevoel had dat hij niet had gekregen wat hem toebehoorde. Hij had er al heel wat moeten doden.
Hij legde het kind op het altaar en wendde zich tot de toeschouwers terwijl hij een mes trok.
“Kijk, allemaal,” beval hij. “Kijk en vergeet niet wat hier gebeurt. De andere Stenen zijn hier niet om deze overwinning te claimen. Ik wel.”
Hij draaide zich weer om naar het altaar, en op dat moment wist hij dat er iets mis was.
Er stond een figuur, een jong uitziende man met een spierwitte huid, licht haar, en amberkleurige ogen die Irrien aan de ogen van een kat deden denken. Hij droeg gewaden, maar deze waren licht in plaats van donker, zoals die van de priesters. Hij liet zijn vinger zonder zichtbare afschuw, eerder geïnteresseerd, over het bebloede altaar glijden.
“Ah, Vrouwe Stephania,” sprak hij in een stem die gelijkmatig, plezierig en vrijwel zeker een leugen was. “Ik bood haar de kans om mijn leerling te worden. Ze had mijn aanbod moeten accepteren.”
“Wie ben je?” vroeg Irrien. Hij verschoof de greep op het mes dat hij vasthield, van een greep die bedoeld was om naar beneden te steken naar één die bedoeld was om te vechten. “Hoe durf je mijn overwinning te verstoren?”
De andere man spreidde zijn handen. “Het was niet mijn bedoeling iets te verstoren, Eerste Steen, maar je stond op het punt om iets te vernietigen dat van mij is.”
“Iets…” Irrien voelde een steek van verbazing toen hij besefte wat de vreemdeling bedoelde. “Nee, jij bent niet de vader van dit kind. Dat is een prins van hier.”
“Dat heb ik nooit beweerd,” zei de andere man. “Maar het kind is mij beloofd als betaling, en ik ben hier om die betaling te innen.”
Irrien voelde zijn woede opwellen, en hij verstevigde zijn grip op het mes. Hij draaide zich om zodat hij het bevel kon geven om deze dwaas te laten oppakken, maar toen drong het tot hem door dat de andere aanwezigen niet meer bewogen. Ze stonden erbij alsof ze in trance waren.
“Ik geloof dat ik je moet feliciteren, Eerste Steen,” zei de vreemdeling. “Ik merk dat de meeste mannen die claimen dat ze machtig zijn vrij beïnvloedbaar zijn, maar jij hebt mijn… kleine inspanning niet eens opgemerkt.”
Irrien draaide zich weer naar hem om. Hij had Stephania’s kind nu in zijn armen, en wiegde het met een verrassend echt-lijkende zorgzaamheid.
“Wie ben je?” wilde Irrien weten. “Vertel het me zodat ik het op je grafsteen kan zetten.”
De andere man keek niet naar hem op. “Hij heeft de ogen van zijn moeder, vind je niet? Gezien wie zijn ouders zijn, weet ik zeker dat hij zal opgroeien tot een sterke, knappe man. Ik zal hem natuurlijk trainen. Hij zal een zeer vaardige killer worden.”
Irrien gromde. “Wie ben je? Wat ben je?”
Dit keer keek de andere man wel naar hem op, en in zijn ogen zag hij vuur en hitte.
“Er zijn mensen die me Daskalos noemen,” zei hij. “Maar er zijn ook mensen die me vele andere dingen noemen. Tovenaar, natuurlijk. Moordenaar van de Ouden. Wever van schaduwen. Op dit moment ben ik een man die een schuld komt innen. Laat me dat doen en ik zal in vrede vertrekken.”
“De moeder van dit kind is mijn slavin,” zei Irrien. “Het kind is niet van haar om weg te geven.”
Hij hoorde de andere man lachen.
“Dat is heel belangrijk voor je, nietwaar?” zei Daskalos. “Je moet winnen, want je moet de sterkste zijn. Misschien is dat de les die ik je kan leren, Irrien: er is altijd iemand die sterker is.”
Irrien had genoeg van deze dwaas, tovenaar of niet. Hij had zat mannen en vrouwen ontmoet die hadden geclaimd magie te kunnen beheersen. Sommigen van hen hadden zelfs dingen gedaan die Irrien niet had kunnen verklaren. Maar het had hen niet sterker gemaakt dan hij. Wanneer je geconfronteerd werd met magie, was het het beste om als eerste aan te vallen, en hard.
Hij dook naar voren en boorde zijn mes door de borst van de jonge man. Daskalos keek naar beneden, en stapte toen doodkalm opzij, alsof Irrien slechts zijn gewaden had geschampt.
“Vrouwe Stephania probeerde ook zoiets toen ik voorstelde om haar kind te nemen,” zei Daskalos met een hint van vermaak in zijn stem. “Ik zal je vertellen wat ik tegen haar zei: er staat een prijs op als je mij aanvalt. Misschien zal ik de jongen hem zelfs wel laten innen.”
Irrien viel weer aan, en mikte deze keer op de keel van de man in een poging hem de mond te snoeren. Hij struikelde langs het altaar. De tovenaar stond er niet meer. Irrien knipperde met zijn ogen en keek om zich heen. Hij was nergens te bekennen.
“Nee!” bulderde Irrien. “Ik maak je af. Ik jaag je op!”
“Eerste Steen?” zei één van de priesters. “Is alles in orde?”
Irrien sloeg hen met zijn andere hand, en de man ging tegen de grond. Hij hoorde de anderen naar adem snakken. Blijkbaar waren ze weer bevrijd van de spreuk die de tovenaar had gebruikt om hen te controleren.
“Heer Irrien,” zei de hoogste priester. “Ik moet bezwaar maken. Het slaan van een priester is het inviteren van de toorn van de goden.”
“De toorn van de goden?” herhaalde Irrien. Hij rechtte zijn rug, maar de oude dwaas was blijkbaar zo verstrikt in zijn zelfgenoegzaamheid dat hij het niet merkte.
“Het is niet wijs daarmee te spotten, Eerste Steen,” zei de man. “En waar is het offer?”
“Weg,” zei Irrien. Vanuit zijn ooghoek zag hij een aantal mensen nerveus heen en weer schuiven. Zij leken de gevaarlijke aard van zijn woede in elk geval te erkennen.
De priester leek te geobsedeerd om het op te merken. “De goden moeten bedankt worden voor deze overwinning, anders bestaat het gevaar dat dit de laatste geweest zal zijn. U mag dan de machtigste man zijn, maar de goden—”
Irrien trok de man dicht naar zich toe toen hij hem neerstak. De tovenaar had hem zwak laten lijken. Hij kon de priester niet toestaan hetzelfde te doen. Irrien liet de oude man op het altaar zakken, bijna op dezelfde plek als waar Stephania had gelegen.
“Ik heb deze overwinning omdat ik hem zelf heb gerealiseerd,” zei Irrien. “Is er hier iemand die denkt dat hij sterker is dan ik? Denken jullie dat jullie goden jullie de kracht geven om me af te nemen wat van mij is? Denken jullie dat?”
Hij keek hen zwijgend en uitdagend aan. Hij ontmoette hun blikken en zag wie er wegkeek, hoe snel, en hoe bang ze eruitzagen wanneer ze het deden. Hij koos één van de andere priesters uit, jonger dan de dode was geweest.
“Jij, wat is je naam?”
“Antillion, Eerste Steen.” Irrien kon de angst in zijn stem horen. Mooi. Een man moest goed beseffen wie hem zijn leven kon afnemen.
“Jij bent nu de hoogste priester in Delos. Je legt verantwoording af aan mij. Heb je dat begrepen?”
De jonge man boog. “Ja, Eerste Steen. Wat kan ik voor u doen?”
Irrien keek om zich heen terwijl hij zichzelf kalmeerde. Zijn temperament kon anderen intimideren, maar