Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001). Nederland

Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001) - Nederland


Скачать книгу
aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.

      5. Het vierde lid is slechts van toepassing indien het advies betrekking heeft op een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van Verordening EG nr. 70/2001.

      6. Voorzover met betrekking tot een investering bij de aangifte wordt gekozen voor energie-investeringsaftrek, blijft toepassing van de milieu-investeringsaftrek achterwege.

      7. De milieu-investeringsaftrek is slechts van toepassing indien de aangegane verplichtingen of de in het jaar gemaakte voortbrengingskosten zijn aangemeld bij Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

      8. Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu nadere regels worden gesteld met betrekking tot het zevende lid.

      Artikel 3.42b [Vervallen per 01-07-2007]

      Artikel 3.43. Begrip investeren

      1. Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van een bedrijfsmiddel, alsmede het maken van voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel, voorzover die verplichtingen en kosten op de belastingplichtige drukken.

      2. Onze Minister kan bepalen dat met investeren tot door hem vast te stellen bedragen wordt gelijkgesteld het wijzigen van de bestemming van een bedrijfsmiddel als bedoeld in artikel 3.45, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, zodanig dat het bedrijfsmiddel voortaan hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het in Nederland drijven van een onderneming of gedeelte van een onderneming.

      Artikel 3.44. Investeringsaftrek bij nog niet in gebruik genomen bedrijfsmiddelen

      1. Indien bij het einde van het kalenderjaar het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik is genomen en de investeringsaftrek zou uitgaan boven wat bij het einde van dat kalenderjaar ter zake van de investering is betaald, wordt in afwijking in zoverre van de artikelen 3.41, 3.42 en 3.42a een bedrag gelijk aan de betaling in aanmerking genomen en wordt het meerdere in aanmerking genomen in de volgende kalenderjaren en wel voorzover betalingen plaatsvinden, maar niet later dan in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen.

      2. Bij het staken van de onderneming en bij de eindafrekening als bedoeld in artikel 3.61 wordt de investeringsaftrek voor het geheel in aanmerking genomen in het jaar van staking, respectievelijk eindafrekening.

      Artikel 3.45. Uitgesloten bedrijfsmiddelen voor investeringsaftrek

      1. Voor de investeringsaftrek behoren niet tot de bedrijfsmiddelen:

      a. bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 450;

      b. bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om — direct of indirect — hoofdzakelijk te worden gebruikt:

      1°. voor de uitoefening van het bosbedrijf als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, tenzij de voordelen daaruit volgens artikel 3.11, tweede lid, tot de winst behoren;

      2°. voor het drijven van een onderneming, of een gedeelte van een onderneming, op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

      c. gronden, met inbegrip van de ondergrond van gebouwen, met uitzondering van verbetering van grond indien de verbeteringskosten plegen te worden afgeschreven;

      d. woonhuizen en woonschepen, met inbegrip van de gedeelten van andere zaken die dienen voor bewoning;

      e. personenauto's als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg;

      f. vaartuigen als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel b;

      g. effecten, vorderingen, goodwill alsmede vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard en

      h. dieren.

      2. Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek:

      a. behoren tot de bedrijfsmiddelen mede niet bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om — direct of indirect — hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden, en

      b. is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing met betrekking tot auto’s die voldoen aan de eisen omtrent CO2-uitstoot, bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk derde lid, onderdeel a, of tweede volzin.

      3. Voor de milieu-investeringsaftrek is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing.

      4. Voor de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek behoren tot de bedrijfsmiddelen mede niet bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om — direct of indirect — hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan:

      a. niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde lichamen of

      b. natuurlijke personen of lichamen voor het drijven van een onderneming of een gedeelte van een onderneming, op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.

      5. Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en het vierde lid niet van toepassing zijn.

      Artikel 3.46. Uitgesloten verplichtingen voor investeringsaftrek

      1. Voor de investeringsaftrek worden niet in aanmerking genomen verplichtingen aangegaan tussen:

      a. de belastingplichtige en personen die tot zijn huishouden behoren;

      b. bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of personen die behoren tot hun huishouden;

      c. gerechtigden tot een nalatenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort of

      d. degene die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in een lichaam en dat lichaam.

      2. Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is.

      Artikel 3.47. Desinvesteringsbijtelling

      1. Indien in een kalenderjaar tegen overdrachtsprijzen voor een bedrag van meer dan € 2300 aan goederen wordt vervreemd, wordt van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage als ter zake van de investering in die goederen als investeringsaftrek in aanmerking is genomen, ten bate van de winst over dat jaar gebracht (desinvesteringsbijtelling).

      2. Desinvesteringsbijtelling heeft alleen plaats voorzover de vervreemding plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden en wordt over geen hoger bedrag berekend dan het investeringsbedrag voorzover daarover investeringsaftrek in aanmerking is genomen.

      3. Met vervreemding wordt gelijkgesteld:

      a. het onttrekken van een goed aan de onderneming;

      b. het wijzigen van de bestemming van een goed zodanig dat dit gaat voldoen aan de omschrijving van artikel 3.45, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, en

      c. het wijzigen van de bestemming van een goed zodanig dat dit gaat voldoen aan de omschrijving van artikel 3.45, eerste lid, onderdeel b, onder 2°.

      4. Voor de toepassing van het derde lid geldt de waarde in het economische verkeer van het goed als overdrachtsprijs.

      5. Indien een investering ongedaan wordt gemaakt, of voor een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt genoten, geldt dat als vervreemding van een goed en geldt het bedrag van die investering, vermindering, teruggaaf of vergoeding als overdrachtsprijs.

      6. Onder ongedaan maken van een investering wordt mede verstaan:

      a. het niet betaald zijn binnen twaalf maanden na het aangaan van de verplichting van ten minste 25 % van het investeringsbedrag ter zake van die verplichting, tenzij het bedrijfsmiddel binnen die periode in gebruik is genomen en

      b. het niet in gebruik genomen zijn van een bedrijfsmiddel binnen drie jaar na het begin van het kalenderjaar


Скачать книгу