't Bolleken. Cyriel Buysse

't Bolleken - Cyriel Buysse


Скачать книгу
konterfeitsel39 hing te prijken: Nonkelken reeds op gevorderden leeftijd, zijn nijdig, rood rimpel-gezicht met grijze bakkebaarden en dunne grijze krulharen, als 't ware minachtend van uit zijn gouden lijst op de gasten neerziende, in den trots en de voornaamheid van 't rood decoratie-vlammetje40, dat zijn zwarte jas versierde. Ja, ja, Nonkelken was een kerel geweest! Hij had gedomineerd, helder alles om zich heen gedomineerd en aan zijn lusten onderworpen. Alleen de ziekte en de dood hadden hem kunnen knakken.

      "Il était fort! C'était un gaillard! Moar hij dronk te veel dzjenuiver," orakelde de dokter. "En op zijne leeftijd 'n deugt 't vreiwevolk euk nie mier. Die loaste die 't hij hier g'had hèt, die Flavie, da was 'n kanoalde41! L'alcóóól et Flavie, voilà ce qui l'a tué!"

      "'t Bolleken!" riep een spotstem.

      Weer proestte en giegelde42 't om de heele tafel; en de dokter lachte luid mee om zijn geestige zet. "L'alcóóól et Flavie", ja, vooral Flavie, die had hem den laatsten knak gegeven. En nu spraken zij allen over die knappe, maar venijnige meid, die zoo klaarblijkelijk geprobeerd had Nonkelken op 't einde van zijn leven heel en al in te palmen.

      "'t Was tijd dat 't gedoan was, mesieu Vitàl, anders was 't hier amoal 't heure," verzekerde de dokter.

      Het dessert stond op tafel, de champagnekurken knalden, de geestige wijn parelde in de bekers. Meneer Vitàl voelde een heerlijk welbehagen in zich komen. Hij at niet meer, hij zat achterovergeleund op zijn stoel, rookend een groote, lekkere havana, zacht-voelend in zijn rug de gezellige warmte van het houtvuur, de oogen rustig en vaag-spottend kijkend naar de verhitte tronies van zijn gasten om de rumoerige tafel. "L'alcool et Flavie! de drank en de vrouwen!" dat zouden ook zìjn groote vijanden kunnen worden, vooral de drank, de overdaad in 't lekker smullen en drinken. Maar hij kende 't gevaar en zou oppassen. Hij zou van 't goede profiteeren, wel zeker, doch met mate. Nu en dan een enkele keer, dat kwam er niet op aan, alleen 't dagelijksch exces, dàt was de ramp. En meest allen die daar zaten, – die eters en drinkers, – konden hem tot schrikbeeld dienen. Hun gezwollen roode gezichten, hun doorloopen, uitpuilende oogen, hun dikke nekken en dikke buiken, alles getuigde van overdaad en onhygiënisch leven. Allen reeds waren min of meer beschadigd; en zij hadden mooi te gekken met het "bolleken" dat Nonkelken gedood had, hun beurt zou ook wel komen; al de overdaadsrampen: jicht, hartkwaal, pootje43, bolleken en nog meer, zaten klaar om bij hen uit te barsten.

      Dokter Van der Muijt, van lieverlede onder het gulle genieten zeer familiaar geworden en tot intieme mededeelingen gestemd, riep eensklaps dwars over de tafel tot meneer Vitàl:

      "Da 'k in ou ploatse woare 'k zoe treiwen, mesieu Vitàl; c'est plus hygiénique!"

      Verbaasd en eenigszins onthutst keek meneer Vitàl hem aan. De anderen, plotseling stil om de tafel, zaten met glimlachende belangstelling te luisteren, benieuwd naar wat de dokter nog meer zou durven zeggen.

      "Joa zeker," herhaalde deze met nadruk, "'k zoe mij 'n scheune, jonge, malsche poeze zoeken."

      De heele tafel schaterde.

      "Lach gulder moar, lach gulder maar," voer de dokter ongestoord-vrijpostig voort; "'k mien 't beter of da 'k het 'n zegge. Geld 'n zoe ze nie moeten hén, moar ze zoe moeten snel44 zijn, en surtout gezond."

      Zijn oogen lachten oolijk, peilend, op meneer Vitàl gericht; en eensklaps flapte hij 't er uit:

      "Hier… hier in 't dorp es er 'n meisken da percies ou affeiren zoe zijn: 'n scheun, malsch jong, zille, en chic; mais pas de fortune."

      "Wie ès 't, docteur, wie ès 't?" riepen zij allen, hoogst benieuwd over de tafel buigend.

      "Tuttuttut, dat 'n es gien spek veur ulderen bek," zei minachtend de dokter; "mais pour lui, un garçon d'éducation," hernam hij, naar meneer Vitàl wijs-vingerend, "veur hem es da geknipt!"

      "Joa moar, wie ès 't, docteur, wie ès 't? We meugen toch wel weten wie dat 't ès!" drongen zij allen ongeduldig aan.

      "Mademoiselle de Saint Valéry, 't nichtsje van den búrgemiester," verklaarde de dokter.

      Een algemeene, ernstige stilte viel plotseling om de tafel. Gewichtig goedkeurend knikten de hoofden.

      "Wie es dat, dokteur, woar weunt ze?" vroeg meneer Vitàl nu eindelijk ook geïntrigeerd.

      "Hoe! Kent-e ze gij nog niet? riep meneer Van der Muijt verwonderd. – "Ginter, 't jonk meiske van 't kastiel, die bij heur nonkel, 't barontsje, weunt!"

      Meneer Vitàl kende haar niet, had haar nooit. gezien. Hij kende ook nog zoo weinig menschen op het dorp. Wel had hij een paar keer 't burgemeestertje gezien en ook om zijn kasteel gewandeld, dat nog al een eindje buiten de kom der gemeente lag, maar dat was ook alles. Van de verdere familie had hij niets gemerkt. Hij wist niet eens dat het barontje een nicht bij zich aan huis had.

      "Goat-e noeit noar d'heugmesse?" vroeg de dokter. Meneer Vitàl schudde 't hoofd. Hij ging altijd naar de tweede mis.

      "Hawèl, goa zondag ne kier noar d'heugmesse en zet ou 'n beetse van veuren, ge zil ze zien; ze komt er altijd mee heur nonkel en heur tante."

      Meneer Vitàl glimlachte. Dat voorstel van den dokter maakte hem vroolijk. Hij had volstrekt nog geen zin om te trouwen; hij dacht aan zijn vriendinnetje in de stad. Die heeren moesten 't eens weten, ze zouden zeker vreemd opkijken!

      "Non, mais ce n'est par pour rire; 't es heul serieus, zille," drong de dokter aan. – "Goa zondag ne kier noar d'heugmesse: vous verrez, elle est charmante. Mais pas de fortune, zille; orpheline ruinée. Da z' heur nonkel nie 'n ha, ze zoe moeten in 'n kleuster goan."

      "Oui mais, docteur, une demoiselle noble n'épouse pas un roturier45; elle dérogerait46," plaagde meneer Vitàl.

      "Joa? Zoe-je 't peizen? Probeert-e kier; ge zilt ze wel krijgen."

      Hij glimlachte nog schalkscher, knipte met zijn oogen; en, op vertrouwelijken toon:

      "Z' hè al noar ou geïnformeerd, weet ge?"

      "Haaa!" riepen al die heeren uiterst belangstellend.

      Meneer Vitàl voelde zich een lichte kleur krijgen. Hij begon iets onkiesch te vinden in de wending van 't gesprek. Toch was hij weer sterk geïntrigeerd, en half met tegenzin, half ongeloovig, kon hij toch niet laten nog even te vragen:

      "Joa? Da verwondert mij. A propos van watte? Z'n kent mij toch niet."

      "Curiosité de femme, mon cher. Z' hè mij da gepasseerde weeke gevroagd, binst da 'k in 't kastiel op visite was, veur heur tante. – Ze wist da g'hier nou weunt in de ploatse van Nonkelken; en ze wilde weten hoe da g'er uit zag, hoe oud da ge woart, waarmee da g' hier ouën tijd passeerde en of ge van gedacht woart om hier winter en zomer te blijven. Ah! ces femmes, ce que ça vous interroge!"

      "Cé47 l'amour!" riep plomp een grove stem over de tafel; en weer brak een algemeene schaterlach los.

      Meneer Vitàl lachte heel stilletjes mee, rookend op zijn stoel achterovergeleund. Hij voelde zich gelukkig, hij had op 't oogenblik geen onvoldane wenschen. Het leven mocht voor hem zoo voortduren; hij zou voorloopig niets beters en niets anders verlangen. Hij liet opnieuw de glazen vullen, gaf de sigaren rond en belde om de koffie en likeuren. – Langzaam daalde de avond. Zij zaten al uren aan tafel en er was geen een die sprak van op te staan. Ook van het doel hunner bijeenkomst-de nieuwe jacht-regeling-was nog geen enkel woord gerept. Maar 't kon meneer Vitàl niet schelen, hij voelde zich gelukkig. Hij keek naar buiten in den tuin, waar stille grijze mist in schemering begon op te wasemen, langzaam stijgend naar de onbewegelijke toppen van de boomen, waar reeds hier en daar een heldergele streep van voorbarig herfstloover tusschen de groene kruinen vlamde. Hij had geen zin om uit te gaan en ook geen zin om op te staan; het was hier goed zoo, met den rug naar 't knappend houtvuur, dat rooder in de neerzijgende duisternis zijn vlammen-tongetjes uitlikte, dansend-schijnend


Скачать книгу

<p>39</p>

konterfeitsel / portret

<p>40</p>

decoratie-vlammetje / speldje dat gedragen wordt in plaats van de decoratie zelf.

<p>41</p>

kanoalde / uit het Frans: canaille

<p>42</p>

giegelde / giechelde

<p>43</p>

pootje / (schertsend) podagra (soort van jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middelvoetsbeentje en grote teen)

<p>44</p>

Mooi.

<p>45</p>

roturier / een niet-adellijke man of vrouw

<p>46</p>

dérogerait van déroger: zijn rang / geboorte / afkomst / verloochenen

<p>47</p>

Cé / C'est