Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers
gewichtige brieven. Een stomme bediende, die aan zijne voeten zat, verbrandde op een bekken met kolen de papyrus-rollen, die zijn meester hem overgaf, en een beambte teekende kort de hoofdpunten op, die Ani hem toeriep en straks moesten dienen voor de verschillende antwoorden. Op een teeken van den stadhouder verliet de beambte het vertrek, waarna Ani langzaam een brief des konings opende. Uit het opschrift: »Aan mijn broeder Ani,” bleek, dat hij over geene algemeene maar private aangelegenheden handelde. Van deze regels, dit wist de stadhouder, hing het af, welke richting zijn leven in de toekomst zou nemen. Met een lachje, dat ditmaal de onrust van zijn gemoed voor hemzelf scheen te moeten verbergen, maakte hij het zegelwas los, waarmede de brief, met ’s konings eigene hand geschreven, was gesloten.
»Wat Egypte betreft,” dus schreef de pharao, »en de zorg voor mijn land, en de hoop op een gelukkig einde van den krijg, dienaangaande liet ik u door mijn schrijver onderrichten. Maar deze woorden gelden den broeder, die verlangt mijn zoon te worden, en daarom schrijf ik die zelf. De goddelijke geest van den gebieder, die in mij leeft, legt mij zoo gaarne een onverwijld ja of neen op de lippen, dat beslist wat het beste is. Gij nu verlangt mijn meest geliefd kind, Bent-Anat, tot vrouw, en ik zou Ramses niet zijn, indien ik niet ronduit bekende, dat, eer ik het laatste woord van uw brief gelezen had, een onbepaald neen mij van de lippen wilde. Ik liet de sterren ondervragen, en de ingewanden der offerdieren onderzoeken, doch zij waren tegen uw bede. Toch vermag ik haar niet af te wijzen, want gij zijt mij dierbaar, en uw bloed is even koninklijk als het mijne. Het is nog koninklijker, zeide mij een oud vriend, en hij waarschuwde mij voor uw eerzucht en uwe verheffing. Toen veranderde mijn hart, want ik zou geen zoon van Seti zijn, wanneer ik uit ijdele bezorgdheid een vriend wilde krenken. En wie zoo hoog staat, dat de menschen vreezen, of hij misschien ook beproeven zal Ramses boven het hoofd te groeien, deze schijnt mij Bent-Anat waardig te zijn. Wil haar vragen, en wanneer zij vrijwillig er in toestemt uwe vrouw te worden, dan mag de bruiloft gevierd worden op den dag van mijne tehuiskomst. Gij zijt nog jong genoeg om eene vrouw gelukkig te maken. Uwe meerdere rijpheid en wijsheid zullen mijn kind voor ongeluk bewaren. Bent-Anat mag weten, dat haar koninklijke vader uw aanzoek ondersteunt. Offer gij echter aan de Hathors, opdat zij het hart van Bent-Anat, aan welker beslissing wij beiden ons onderwerpen willen, gunstig voor u stemmen.”
Onder het lezen van dezen brief was de stadhouder meermalen van kleur veranderd. Schouderophalend legde hij dien thans op de tafel, stond op, plaatste zich met de armen op den rug tegen een der zuilen, die de zolderbalken van het vertrek schraagden, en keek peinzend naar den grond. Hoe langer hij nadacht, des te minder vriendelijk werden zijne trekken. »Eene pil met honig zoet gemaakt, zooals men die aan vrouwen geeft”90, prevelde hij in zich zelf. Wederom ging hij naar de tafel, doorlas den koninklijken brief andermaal en zeide: »Men kan van hem leeren, hoe men weigert onder den schijn van toe te stemmen, en daarbij niet vergeet zijne edelmoedigheid te doen uitkomen. Ramses kent zijne dochter; zij is een meisje als alle andere, en zal er zich wel voor wachten een man te kiezen, die eens zoo oud is als zij, en die haar vader zou kunnen zijn. Ramses wil zich onderwerpen. Ik moet mij onderwerpen! Maar aan wien? Aan het oordeel en de keus van een eigenzinnig kind!”
Met deze woorden schoof hij den brief zoo wild op de tafel, dat hij er overheen gleed op den grond. De stomme slaaf nam hem op en legde hem weder voorzichtig op tafel. Zijn meester wierp intusschen een kogel in een zilveren bekken. Verschillende beambten stoven naar binnen, wien Ani beval den gevangen dwerg van vrouwe Katoeti vóor hem te brengen. In zijne ziel was hij boos op den koning, die daar ginds in zijn legertent waande, hem door een bewijs zijner hoogste gunst gelukkig gemaakt te hebben. Wien men zelf kwalijk gezind is, dien is men geneigd voor zijn vijand te houden, en wanneer zoo iemand ons eene roos aanbiedt, dan gelooven wij, dat hij ons die bloem niet toereikt om haar geur, maar om haar doornen.
De dwerg Nemoe werd voor den stadhouder gebracht en wierp zich voor hem ter aarde. Nadat Ani den beambte had bevolen heen te gaan, riep hij den kleine toe: »Gij hebt mij gedwongen u in de gevangenis te laten werpen; sta op.”
De dwerg stond op en zeide: »Heb dank, ook daarvoor dat gij mij liet opsluiten!”
De stadhouder keek hem verwonderd aan; Nemoe ging echter half ondeugend, half deemoedig voort: »Ik werd benauwd voor mijn leven. Gij hebt het echter niet alleen niet verkort maar verlengd, want in dien eenzamen kerker is de tijd mij lang gevallen en zijn de minuten uren voor mij geworden.”
»Spaar uwe aardigheden voor de vrouwen,” hernam de stadhouder. »Als ik niet wist, dat gij het goed meendet en handeldet in den geest van uwe meesteres Katoeti, dan zou ik u naar de steengroeve zenden.”
»Mijne handen,” zeide de dwerg al meesmuilende, »zouden toch niet veel meer dan steenen voor het damspel kunnen breken. Doch mijne tong is als water, dat den eenen boer rijk maken en den anderen zijne akkers wegspoelen kan.”
»Men zal haar weten te beteugelen.”
»Voor mijne meesteres en voor u volgt zij toch den goeden weg,” zeide de dwerg. »Ik bracht de klagende burgers aan het verstand, wie hun vleesch en bloed naar de slachtbank voert, en van wien zij vrede en geluk hebben te verwachten. Ik goot loog in de wonde en prees den arts.”
»Maar ongeroepen en onvoorzichtig!” viel de stadhouder hem in de rede. »Overigens hebt gij getoond, dat ge bruikbaar zijt, en ik zal u voor later tijd sparen. Al te ijverige vrienden zijn waarlijk schadelijker dan verklaarde vijanden. Als ik u noodig heb, zal ik u roepen. Vermijd tot zoo lang alle praatjes. Ga nu naar uwe meesteres en breng haar dezen brief, die voor haar is aangekomen.”
»Heil den zoon van den zonnegod, Ani!” riep de dwerg, terwijl hij den voet van den stadhouder kuste. »Heb ik geen brief over te brengen aan mijne meesteres Nefert?”
»Breng haar mijn groet,” antwoordde de stadhouder. »Zeg Katoeti, dat ik haar na den maaltijd een bezoek zal brengen. De wagenmenner des konings heeft niet geschreven, toch is hij welvarend, zoo ik hoor. Pak je nu weg en bedwing je tong!”
De dwerg verliet het vertrek en Ani begaf zich naar eene luchtige galerij, waar hem zijn weelderig maal werd opgedragen, bestaande uit vele met bijzondere zorg toebereide gerechten. Zijn eetlust was bedorven, toch proefde hij van alle schotels en gaf over elke aan den hofmeester, die hem bediende, zijn oordeel ten beste. Onderwijl dacht hij aan den brief des konings, aan Bent-Anat, en of het geraden zou zijn zich aan eene afwijzing van hare zijde bloot te stellen. Na den maaltijd leverde hij zich over aan zijn kamerdienaar, die hem zorgvuldig schoor, blankette, aankleedde en opsierde, en hem dan den spiegel voorhield. Hij beschouwde zijn beeld met gespannen opmerkzaamheid, en toen hij zich in de draagstoel zette, om zich naar zijne vriendin Katoeti te laten dragen, kwam hij tot de overtuiging, dat hij toch nog altijd den naam verdiende van een schoon man.
Wanneer hij nu eens aanzoek deed om de hand van Bent-Anat, en zij hem verhoorde, wat dan? Dit was het juist wat hem bewoog tot Katoeti te gaan, die altijd het rechte woord wist te vinden, wanneer hij in verwarring gebracht door alles wat er voor en wat er tegen was te zeggen, aarzelde een beslissenden stap te doen. Op haar raad had hij de prinses tot vrouw begeerd, als een nieuw eerbewijs, als eene verhooging van zijn inkomen, als een pand, dat zijn persoon zou beschermen. Zij had nooit meer of minder indruk op zijn hart gemaakt, dan iedere andere schoone vrouw in Egypte. Thans stond de fiere edele persoon voor zijne verbeelding, en het was hem als moest hij tot haar opzien als tot een wezen, dat hoog boven hem verheven was. Hij had er spijt van Katoeti’s raad gevolgd te hebben, en hij begon te wenschen, dat zij het aanzoek mocht afslaan. Een huwelijk met Bent-Anat kwam hem bezwarend voor. Hij was te moede als een man, die een schitterend ambt tracht te verwerven, hoewel hij weet, dat zijne krachten niet berekend zullen zijn voor de eischen die het hem stelt. Hij had het gevoel van een eerzuchtige, wien de koninklijke waardigheid wordt aangeboden onder voorwaarde, dat hij de zware kroon nooit van zijn hoofd mag nemen. Doch ja, wanneer eens wat anders gelukte – en zijne oogen fonkelden levendig bij deze gedachte – wanneer het noodlot hem eens op de plaats van Ramses zette, dan verloor die verbintenis met de prinses al dat schrikwekkende, dan was hij ook haar onbeperkte koning, heer en gebieder, en niemand had hem rekenschap te vorderen van hetgeen hij voor haar zijn zou en haar deed ondervinden.
TIENDE HOOFDSTUK
Terwijl dit alles gebeurde, had het niet stil gestaan van bezoekers in het huis van den wagenmenner Mena. Uitwendig geleek
90
In de medische papyrussen zijn tweeërlei recepten voor pillen bewaard, zonder honig voor mannen, met honig voor vrouwen.