Handboek voor Bijenhouders. J. Dirks

Handboek voor Bijenhouders - J. Dirks


Скачать книгу
den veldarbeider zou het van belang zijn eenige stokken te bezitten, die hem jaarlijks voordeel konden aanbrengen, zonder dat hij er veel voor zou behoeven te verzuimen; want de nieuwe wijze van behandeling kan zoodanig worden ingerigt, dat zij weinig tijd vereischt.

      In de naburige Duitsche staten acht men de bijenteelt van zooveel gewigt, dat de hooge regeringen haar, door het uitloven van premiën aan de best bezette standen, zooveel mogelijk bevorderen. Zou het ook voor ons land niet van belang zijn, dezen tak van nijverheid op een hooger standpunt te brengen, door het algemeen er meer opmerkzaam op, en meer bekend mede te doen worden? Zou het daartoe niet goed zijn, aan eenige landbouwkundige inrigting in ons land, een rationeel behandelden bijenstand te hebben, en den aldaar aanwezigen kweekelingen theoretisch en praktisch onderwijs in dat vak te doen geven?

      Daar er in onze taal geene handleiding bestaat, die op de hoogte van den tegenwoordigen tijd is, en velen of niet bekend zijn met de werken, die het buitenland oplevert, of de taal niet genoeg magtig, om die duidelijk te bevatten, zoo heb ik mij voorgenomen in deze behoefte, naar vermogen, te voorzien. Daar echter geen roem- of winzucht mij aanspoort, zoo hoop ik dat men, bij de beoordeeling van mijn werk, steeds in het oog zal houden, dat de liefde tot de bijenteelt en de zucht om haar zooveel mogelijk te bevorderen, door anderen bekend te maken, met wat mij bij ondervinding gebleken is goed en waar te zijn, de eenige drijfveren zijn, die mij hebben doen besluiten deze bladen het licht te doen zien.

      Ik zal voornamelijk mededeelen, wat ik van de opgaven van anderen, door eigen onderzoek, bewaarheid heb gevonden; slechts weinige zaken zullen geheel van mij zelven zijn, en nu en dan zal ik mij veroorloven ook datgene mede te deelen, wat mij door vertrouwde vrienden voor waarheid is opgegeven; het geheel zal blijken geene nietswaardige fabelen of geheimen te bevatten, zijnde het alleen gegrond op de natuurlijke huishouding der bijen: slechts van zoodanige behandeling mag men goede gevolgen verwachten; want geenerlei kunstmatige bewerking kan goed slagen, wanneer zij met de natuur in strijd is.

      Voor het theoretisch gedeelte zal ik voornamelijk Dzierzon volgen, die in de laatste jaren, bij het gebruik van zijne woningen, volgens zijne daarin gedane ontdekkingen, zijne nieuwe theorie zamenstelde. Deze vond, even als zijne woningen, aanvankelijk veel tegenstand, doch het aantal navolgers neemt thans aanhoudend toe. Op de wereldtentoonstelling te Parijs was eene Dzierzon’sche bijenwoning tentoongesteld, die met de medaille der tweede klasse werd bekroond, vergezeld van een brief van den volgenden inhoud:

      “Monsieur!

      “La commission, nommée par l’académie nationale pour examiner les produits les plus remarquables de l’exposition universelle, a particulièrement fixé son attention sur vos ruches pour observer le travail des abeilles.

      “Nous pensons rendre justice a votre mérite en vous appelant à partager nos travaux et en vous offrant le titre de membre de notre assemblée.

      “L’extrait de nos statuts, consigné en marge de cette lettre, vous donnera les renseignements les plus nécessaires, sur le but de l’institution qui vous ouvre ses rangs.

      “Votre adhésion nous sera fort précieuse; recevez l’assurance de notre haute considération.

“Le Président de l’académie nationale.”

      Eerst zal ik de natuurlijke geschiedenis en dan de teelt der bijen behandelen. Men moet echter niet verwachten dat ik mij angstvallig aan die verdeeling zal houden. Ik zal mij zoowel veroorloven, om in de eerste afdeeling eenige practische bijzonderheden mede te deelen, als dat ik in de tweede nog veel over de natuur der bijen, vooral over haar leven in den winter, zeggen zal. Ik zal beginnen met een enkel woord te spreken over de verdeeling der landstreken en over het zoogenaamd bijengeluk.

      De landstreken, waar de bijenteelt wordt uitgeoefend, verdeelt men gewoonlijk in honigrijke en honigarme streken. Honigrijk wordt eene streek genoemd, waar de bijen reeds in het vroege voorjaar iets vinden, en die haar daarna gelegenheid geeft ruime voorjaarsbloemen, zoo als de zaadbloem en die der vruchtboomen, te bevliegen, terwijl zij daartoe des zomers de boekweit, de lindeboomen en de witte klaver, en eindelijk in het najaar de heidebloem aanbiedt. – Honigarm noemt men de zoodanige streken, waar de bloemen elkander niet geregeld opvolgen, en de weide der bijen zich tot een korten tijd bepaalt, en soms eerst laat begint; zoo zijn er in Noord-Braband vele streken, waar zij eerst begint met de boekweit; op andere plaatsen vinden zij de zaadbloem weder overvloedig, doch ook na deze weinig of niets meer. Het is duidelijk dat men de behandeling van zijne bijen moet inrigten naar de streek, waar men woont. Wat in de eene voordeelig was, zou dikwerf in de andere verkeerd uitkomen, ja den eigenaar ten onder kunnen brengen; doch zelden is eene streek zoo honigarm of men zal, met eene behoorlijke kennis der bijen toegerust, bij eene goede behandeling, zijne moeite beloond vinden. Het behoeft niet gezegd te worden dat, wanneer men de bijen in eene honigrijke streek behandelt, als of men in eene honigarme woonde, men daarmede altijd voordeeliger moet uitkomen dan in de laatste het geval zou zijn; doch van de gunstiger ligging gebruik makende, zal men de stokken reeds van honig voorzien kunnen hebben, ja reeds natuurlijke en kunstzwermen kunnen bezitten, terwijl in de andere nog aan geen zwermen te denken valt, en de bijen soms zelfs nog gevoerd moeten worden.

      In ons land hebben de honigarme streken verreweg de overhand en zij, die de bijenteelt als middel van bestaan uitoefenen, bezoeken daarom met hunne korven telkens die streken, waar de bijen steeds ruimere bloemvelden kunnen bevliegen dan in hun omtrek. Het in dit werk gezegde, zal voornamelijk op honigarme streken van toepassing zijn.

      In ons land bestaat, even als in de meeste landen, het vooroordeel, dat men, om voordeel van de bijenteelt te kunnen trekken, zoogenaamd bijengeluk moet hebben. Zelden schrijft men den slechten uitslag aan eigene onkunde, aan verkeerde behandeling toe; maar wijt hem meestal aan gemis aan bijengeluk, en gaat soms zoover van te gelooven, dat degene, die in zijne nabijheid er meer voorspoed mede heeft, dien te danken heeft aan kunstgrepen en toovermiddelen, waardoor hij de bijen zou dwingen honig te halen en was te bereiden, niet kunnende gelooven, dat het gewaande toovermiddel alleen bestaat in de betere behandeling. Den zoodanigen gaat het even als de buren van den kundigen Claus. Deze had geluk en voorspoed met zijne bijen en zijn stand vermeerderde van jaar tot jaar, terwijl zij niet vooruitgingen. Wanneer de zijne reeds volop den kost hadden, ja voorraad oplegden, moesten zij veeltijds de hunne nog met duur betaalden honig te hulp komen. Zijn geluk ziende, zeiden zij hoofdschuddende en aan zijne toovermiddelen denkende: “het gaat daar niet rigtig.” Claus wist dit, en met hen sprekende, zeide hij: “gij hebt regt, ik wend toovermiddelen aan en ieder zal, en ook gij zult geluk hebben, na de goede aanwending van mijne tovermiddelen.” “Zij bestaan in drie spreuken, die ik u gaarne wil mededeelen.” Met belangstelling namen zij dat aanbod aan, en hij deelde hun de volgende spreuken mede, waarin ik betuigen moet, en alle deskundigen zullen mij dit toestemmen, dat alles bevat is, wat een gunstig gevolg mag doen verwachten.

      Eerste of Diamanten Spreuk: Wilt gij met voordeel bijen kweeken, laat u dan vooraf goed onderrigten, hoe zij leven, wat zij gaarne hebben en wat zij schuwen, wat haar voor- en wat haar nadeelig is.

      Tweede of Gouden Spreuk: Alleen die stokken zijn nuttig, vruchtbaar en bestand tegen de veranderingen van weersgesteldheid, die gezond en volkrijk zijn. Ziekelijke en slecht bevolkte stokken brengen nooit voordeel aan, maar gaan te gronde.

      Derde of Zilveren Spreuk: Verzorgt de bijen in den winter goed.

      I. NATUURLIJKE GESCHIEDENIS DER BIJEN

      De honigbij (Apis mellifica) behoort tot de vliesvleugelige, gekerfde insecten, welke in groote hoeveelheden bij elkander leven. Zij doen dit niet uit zucht tot gezelligheid, doch kunnen, alleen levende, evenmin bestaan als zich voortplanten. Zoo als alle insecten zijn het koudbloedige dieren, die echter, om te kunnen leven en tieren, eene matige warmte behoeven van 55 tot 100 graden Fahrenheit. Bij een warmtegraad van 50° F. en daar beneden, verstijven zij, en kunnen zich niet meer bewegen. Heeft deze schijndood echter niet langer dan 48 uren geduurd, zoo komen zij, in de warmte gebragt, weder geheel bij en zijn, na een weinig laauwen, eenigzins verdunden honig gekregen te hebben, weder gezond en geschikt voor hare gewone bezigheden. Doordringt de vorst haar geheel, zoodat zij hard bevrozen zijn, dan komen zij, hoewel in de warmte gebragt, niet meer tot het leven, ten minste niet meer tot hare volle krachten terug, al bewogen zij zich nog eenigzins. Zij zouden dus in onze luchtstreek niet kunnen leven, indien zij niet in staat waren om in hare woningen


Скачать книгу