De Ellendigen (Deel 4 van 5). Victor Hugo
verdedigde, bedwong zich, bracht de dingen weder op hun plaats; het gouvernement in de wet, de Bourbons in ballingschap, en liet het daarbij. Zij nam den ouden koning Karel X van onder den troonhemel, die Lodewijk XIV had overschaduwd, en zette hem zacht op den grond neder. Zij raakte slechts met droefheid en voorzichtig aan de koninklijke personen. ’t Was niet een man, ’t waren niet eenige mannen, ’t was Frankrijk, geheel Frankrijk, het zegevierende en door zijn overwinning dronken Frankrijk, dat zich scheen te herinneren en dat voor de oogen der gansche wereld deze ernstige woorden van Guillaume du Vair na den dag der barricades in practijk bracht: „’t Is gemakkelijk voor hen, die gewoon zijn de gunst der grooten te genieten en als een vogel van den eenen tak op den anderen te springen, van een bekrompen tot een schitterend fortuin, zich hardvochtig tegen hun vorst en zijn tegenspoed te toonen; maar voor mij zal het lot mijner koningen eerwaardig zijn, en voornamelijk dat der bedroefden.”
De Bourbons namen eerbied, maar geen leedwezen mede. Zooals wij gezegd hebben, was hun ongeluk grooter dan zij. Zij verdwenen aan den horizon.
Dadelijk had de Juli-revolutie vrienden en vijanden in de geheele wereld. De eenen ijlden met geestdrift en vreugd haar tegen, de anderen wendden zich van haar, ieder naar zijn geaardheid. De vorsten van Europa, de uilen bij dien dageraad, sloten aanvankelijk getroffen en ontsteld de oogen, en openden ze niet weder dan om te dreigen. Een ontzetting die begrijpelijk, een toorn die verschoonbaar is. Deze zonderlinge revolutie was nauwelijks een schok geweest, zij had zelfs het verwonnen koningschap de eer niet bewezen het als vijand te behandelen en zijn bloed te storten. Voor de oogen der despotieke gouvernementen, die er steeds belang bij hebben dat de vrijheid zich zelve onteert, had de Juli-revolutie het ongelijk, vreeselijk te zijn en toch zacht te blijven. Er werd overigens niets tegen haar beproefd noch heimelijk bewerkt. Zij, die het meest ontevreden, vergramd en beangst waren, begroetten haar. Hoe groot onze zelfzucht en onze wrok zijn mogen, een geheimzinnige eerbied ontstaat uit de gebeurtenissen, waarin men de medewerking van eene hoogere dan menschelijke macht gevoelt.
De Juli-revolutie is de triumf van het recht, dat het feit nedervelt. Zij is iets schitterends!
Het recht het feit nedervellende. Vandaar de glans der revolutie van 1830, vandaar ook haar zachtmoedigheid. Het triumfeerende recht heeft geen behoefte om geweldig te zijn.
Het recht is het juiste en ware.
Het eigenaardige van het recht is, dat het eeuwig schoon en rein blijft. Het feit, zelfs het schijnbaar noodzakelijkst, het door den tijdgenoot volkomenst aangenomen feit is, zoo het slechts als feit bestaat en te weinig of in ’t geheel geen recht bevat, onvermijdelijk bestemd om na verloop van tijd, leelijk, onrein, misschien monsterachtig te worden. Zoo men met een oogopslag weten wil, welken graad van leelijkheid het feit kan bereiken, wanneer men het na verloop van eeuwen ziet, aanschouwe men Machiavelli. Machiavelli is geen booze geest, geen demon, geen lage, ellendige schrijver; hij is niets dan het feit. Niet alleen het Italiaansche feit, maar het Europeesche; het feit der zestiende eeuw. Het schijnt leelijk, en het is leelijk tegenover de zedelijke idée der negentiende eeuw.
Deze strijd van het recht en het feit duurt sedert het ontstaan der maatschappijen. Het werk der wijzen is aan den tweestrijd een einde te maken, de zuivere idée met de menschelijke wezenlijkheid te verbinden, op vreedzame wijze het recht in het feit en het feit in het recht op te nemen.
Tweede hoofdstuk
Slecht genaaid
Maar het werk der wijzen is anders dan het werk der behendigen.
De revolutie van 1830 was spoedig tot staan gekomen.
Zoodra een revolutie gestrand is, bemachtigen zich de behendigen het wrak.De behendigen hebben zich zelven, in onze eeuw, den naam van staatslieden toegekend, zoodat de naam staatsman uiteindelijk eenigermate een woord uit de dieventaal is geworden. Men vergete het toch niet, dat, waar behendigheid is, ook noodzakelijk kleinheid moet zijn. Behendigen wil dus zooveel zeggen als: middelmatigen.Even zoo is „staatsman” vaak gelijkbeteekenend met „verrader.”Zoo men nu de behendigen gelooft, zijn de revolutiën, gelijk de Juli-revolutie, doorgesneden slagaderen, die spoedig verbonden moeten worden. Het te luid verkondigd recht schokt. Zoodra derhalve het recht is erkend, moet de staat opnieuw gevestigd worden. Is de vrijheid verzekerd, dan moet men aan het gezag denken.Hier scheiden de wijzen nog niet van de behendigen, maar beginnen te wantrouwen. Het gezag, goed. Maar, vooreerst, wat is het gezag? ten tweede, van waar komt het?De behendigen schijnen de gefluisterde tegenwerping niet te hooren en gaan voort met hun arbeid.Volgens deze staatslieden, die zoo schrander zijn, aan voordeelige hersenschimmen een masker van noodzakelijkheid te geven, is de eerste behoefte van een volk na een revolutie, wanneer dit volk tot een monarchaal werelddeel behoort, zich een dynastie te bezorgen. Op deze wijze, zeggen zij, kan het rust na zijn omwenteling hebben; dat wil zeggen, den tijd om zijn wonden te verbinden en zijn huis te herstellen. De dynastie verbergt den steiger en bedekt het hospitaal.Maar het is niet altijd gemakkelijk, zich een dynastie te bezorgen.
De behendigen hebben zich zelven, in onze eeuw, den naam van staatslieden toegekend, zoodat de naam staatsman uiteindelijk eenigermate een woord uit de dieventaal is geworden. Men vergete het toch niet, dat, waar behendigheid is, ook noodzakelijk kleinheid moet zijn. Behendigen wil dus zooveel zeggen als: middelmatigen.
Even zoo is „staatsman” vaak gelijkbeteekenend met „verrader.”
Zoo men nu de behendigen gelooft, zijn de revolutiën, gelijk de Juli-revolutie, doorgesneden slagaderen, die spoedig verbonden moeten worden. Het te luid verkondigd recht schokt. Zoodra derhalve het recht is erkend, moet de staat opnieuw gevestigd worden. Is de vrijheid verzekerd, dan moet men aan het gezag denken.
Hier scheiden de wijzen nog niet van de behendigen, maar beginnen te wantrouwen. Het gezag, goed. Maar, vooreerst, wat is het gezag? ten tweede, van waar komt het?
De behendigen schijnen de gefluisterde tegenwerping niet te hooren en gaan voort met hun arbeid.
Volgens deze staatslieden, die zoo schrander zijn, aan voordeelige hersenschimmen een masker van noodzakelijkheid te geven, is de eerste behoefte van een volk na een revolutie, wanneer dit volk tot een monarchaal werelddeel behoort, zich een dynastie te bezorgen. Op deze wijze, zeggen zij, kan het rust na zijn omwenteling hebben; dat wil zeggen, den tijd om zijn wonden te verbinden en zijn huis te herstellen. De dynastie verbergt den steiger en bedekt het hospitaal.
Maar het is niet altijd gemakkelijk, zich een dynastie te bezorgen.
Ten strengste genomen is een geniaal man, ja zelfs de eerste de beste gelukkige man voldoende om er een koning van te maken. In ’t eerste geval heeft men Bonaparte, in het tweede Iturbide.
Maar de eerste de beste familie is niet voldoende om een dynastie te zijn. Een geslacht moet noodzakelijk zekeren ouderdom hebben en de rimpels der eeuwen kan men niet plotseling voortbrengen.
Welke eigenschappen, altijd, wel te verstaan, uit het gezichtspunt der „staatsmannen” gezien, en onder zeker voorbehoud, moet na een revolutie een koning hebben, die er uit ontstaan is? Hij kan revolutionnair zijn en ’t is nuttig, dat hij het zij, namelijk dat hij persoonlijk in de revolutie betrokken zij geweest, er de hand in gehad hebbe, dat hij er zich door benadeeld of er roem mede behaald, dat hij er de bijl van geraakt of den degen er voor gevoerd hebbe.
Welke zijn de eigenschappen eener dynastie? Zij moet nationaal, dat is uit de verte revolutionnair zijn, niet door volbrachte handelingen, maar door aangenomen beginselen. Zij moet uit het verleden zijn samengesteld, en historisch zijn, een toekomst hebben en sympathie inboezemen.
Dit alles verklaart, waarom de eerste revolutiën zich tevreden stellen met een man te vinden, Cromwell of Napoleon; en waarom de tweede volstrekt een familie willen vinden, het huis van Brunswijk of het huis van Orleans. De koninklijke huizen gelijken naar die Indische vijgeboomen, van welke iedere tak zich naar de aarde buigt, er wortelt en een vijgeboom wordt. Iedere tak kan een dynastie worden. Alleen op voorwaarde, dat hij zich tot het volk buigt.
Dit is de theorie der behendigen.
De groote kunst is alzoo: aan eenigen voorspoed den klank eener gewichtige gebeurtenis te geven, opdat zij, die ervan genieten, er ook voor beven; een gedanen stap met vrees te kruiden; de buiging van den overgang te vernauwen om den vooruitgang te vertragen; dit werk te verzwakken, de ruwheden der