De Ellendigen (Deel 4 van 5). Victor Hugo
weg te snijden; den triumf in watten te leggen; het recht in te bakeren; den reus, het volk, in flanel te wikkelen en het schielijk te bed te brengen; aan deze overmatige gezondheid een diëet voor te schrijven; Hercules als een herstelden zieke te behandelen; de gebeurtenis in het hulpmiddel op te lossen; aan de, naar het ideaal dorstende geesten een verkoelenden drank te reiken; voorzorgen tegen al te grooten voortgang te nemen, de revolutie van een lichtscherm te voorzien.
1830 bracht deze theorie in practijk, welke door 1688 reeds op Engeland was toegepast.
1830 is een te halverwege tot staan gebrachte revolutie; half vooruitgang, bijna recht. Maar de logica wil van „bijna” niets weten, evenmin als de zon iets van de kaars weet.
Wie houdt de revolutiën te halverwege staande? De burgerstand.
Waarom?
Wijl de burgerstand is: het eigenbelang, dat tot bevrediging is gekomen. Gisteren was het de honger, heden is het de voldoening, morgen zal het de verzadiging zijn.
Het verschijnsel van 1814 na Napoleon herhaalde zich in 1830 na Karel X.
Men heeft ten onrechte van den burgerstand eene klasse willen maken. De burgerstand is eenvoudig het bevredigde gedeelte des volks. De burger is de man, die op ’t oogenblik den tijd heeft te gaan zitten. Een stoel is geen kaste. Maar door te spoedig te gaan zitten, kan men zelfs den gang van het menschelijk geslacht tegenhouden. Dit is dikwerf de misslag van den burgerstand geweest.
Men is geen klasse, wijl men een misslag begaat. De zelfzucht is geen afdeeling der menschelijke orde.
Men moet overigens, zelfs jegens de zelfzucht, rechtvaardig zijn; de toestand, waarnaar dit gedeelte der natie, ’t welk men den burgerstand noemt, na den schok van 1830 trachtte, was geen werkeloosheid, die zich aan onverschilligheid en luiheid paart, en een weinig schande bevat; ’t was niet de slaap, die een vluchtige vergetelheid onderstelt, vatbaar voor droomen; ’t was een halt.
Dit „halt” is een woord van een dubbele, schier tegenstrijdige beteekenis: voor marcheerende troepen behoort het tot de beweging; bij stilstand is het rust.
Halt houden is de herstelling der krachten, ’t is de gewapende en waakzame rust, ’t is het volbrachte feit, dat schildwachten uitzet en op zijn hoede is. Halt houden veronderstelt het gevecht van gisteren en het gevecht voor morgen.
’t Is de tusschentijd van 1830 en van 1848.
Wat wij hier gevecht noemen, kan ook vooruitgang worden genoemd.
De burgerstand had dus evenzeer als de staatslieden een man noodig, die dit woord „halt” uitdrukte. Een „Hoewel omdat.” Een samengestelde individualiteit, die revolutie en duurzaamheid beteekent, met andere woorden: die het tegenwoordige, door de blijkbare overeenstemming van het verledene en de toekomst, bevestigde.
Die man was „gevonden.” Hij heette Lodewijk Filips van Orleans.
De 221 maakten Lodewijk Filips koning. Lafayette belastte zich met de zalving. Hij noemde hem „de beste der republieken.” Het stadhuis van Parijs verving de Cathedraal van Reims.
Deze vervanging door een halven troon, in de plaats van een geheelen, was „het werk van 1830.”
Toen de behendigen gedaan hadden, kwam de groote feil hunner schepping voor den dag. Dit alles was verricht buiten het volstrekte recht. Het volstrekte recht riep: Ik protesteer! en toen trad het, ’t geen nog geduchter was, weder in de schaduw.
Derde hoofdstuk
Lodewijk Filips
Revolutiën hebben een vreeselijken arm en een gelukkige hand; zij slaan duchtig en kiezen goed. Zelfs wanneer zij onvolledig, verbasterd, te vroegtijdig en een jeugdige revolutie zijn, gelijk die van 1830, blijft haar schier altijd nog genoeg providentieele helderziendheid over om niet verkeerd te vallen. Haar verduistering is nooit een afstand.
Beroemen wij ons echter niet te luid; ook de revolutiën bedriegen zich en men heeft ernstige misvattingen gezien.
Keeren wij tot 1830 terug. 1830 had in zijn afwijking geluk. Bij de instelling, die, na de plotseling staande gehouden revolutie, orde heette, was de koning beter dan het koningschap. Lodewijk Filips was een zeldzaam man.
Zoon van een vader, nopens wien de geschiedenis zekerlijk verzachtende omstandigheden in aanmerking zal nemen, even achtenswaardig als zijn vader laakbaar was geweest; in het bezit van alle persoonlijke, en vele openbare deugden; zorgvuldig voor zijn gezondheid, zijn fortuin, zijn persoon en zijn zaken; de waarde van een minuut, niet altijd die van een jaar kennende; matig, opgeruimd, vreedzaam, geduldig; een goed man en een goed vorst; die bij zijn vrouw sliep en in zijn paleis lakeien had om zijn echtelijk bed aan de burgers te laten zien; de praalvertooning van een geregeld huwelijksleven, te noodzakelijker geworden na de zedelooze praalvertooningen van den ouderen tak; bekend met al de talen van Europa, en wat zeldzamer is, met alle talen van alle belangen, en die talen sprekende; een merkwaardig vertegenwoordiger van den „middelstand”, maar dien overtreffende en in alle opzichten er boven verheven; in ’t bezit van een uitstekenden geest, echter het bloed waardeerende waarvan hij afstamde, en vooral zich zelven wegens eigen geestkracht; bij de vraag nopens zijn geslacht, zich uitsluitend Orleans en niet Bourbon noemende; zeer prins van den bloede, zoolang hij slechts koninklijke hoogheid was, maar een wezenlijk burger, zoodra hij majesteit was; in ’t openbaar wijdloopig, maar kort en bondig in vertrouwde kringen; gierig genoemd, maar nooit bewezen; in den grond een dier spaarzamen, die uit lust of plicht gemakkelijk verspillend worden; een geletterde, maar echter weinig voor de letteren over hebbende; een edelman maar geen ridder; eenvoudig, kalm en sterk; door zijn familie en zijn huis bemind; een verleidelijk verhaler; een van hersenschimmen bevrijd staatsman; inwendig koel; beheerscht door het onmiddellijk belang; immer zich naar het naaste richtend; noch tot wraak noch tot dankbaarheid bekwaam; onmeedoogend de uitstekenden tegen de middelmatigen bezigende; behendig om door de parlementaire meerderheden die geheimzinnige eenstemmigheden in ’t ongelijk te stellen, welke onder de tronen grollen; openhartig, soms onvoorzichtig in zijn openhartigheid, maar bij deze onvoorzichtigheid wonderbaar behendig; vruchtbaar in uitvluchten, gedaantewisselingen en maskers; Frankrijk voor Europa en Europa voor Frankrijk bevreesd makende; onbetwistbaar zijn vaderland beminnende, maar aan zijn familie de voorkeur gevende; meer waarde hechtende aan heerschappij dan aan het gezag, en aan het gezag meer dan de waardigheid; een neiging die noodlottig is, wanneer zij in alles willende slagen, list te baat neemt en niet volstrekt afkeerig van laagheid is, maar het voordeel heeft dat zij de politiek voor geweldige schokken, den staat voor breuken en de maatschappij voor noodlottige gebeurtenissen behoedt; stipt in kleinigheden, nauwkeurig, waakzaam, oplettend, scherpzinnig, onvermoeibaar, die zich soms tegensprak en logenstrafte, die stoutmoedig tegen Oostenrijk te Ancona, hardnekkig tegen Engeland in Spanje was, die Antwerpen bombardeerde en den missionaris Pritchard vergoeding gaf; die met overtuiging de Marseillaise zong; onvatbaar voor neerslachtigheid, vermoeienissen, voor den smaak voor het goede en het ideale, voor edelmoedige vermetelheid, voor utopieën, hersenschimmen, toorn, ijdelheid en vrees; die al de vormen van persoonlijke onversaagdheid had; als generaal te Valmy, als soldaat te Jemmapes, achtmaal door koningsmoord aangerand, en die telkens glimlachte; dapper als een grenadier, moedig als een denker; geen andere bekommering hebbende dan voor de gevaren eener Europeesche opschudding, en ongeschikt voor groote politieke avonturen; immer gereed zijn leven te wagen, nooit zijn werk; zijn wil onder den schijn van invloed vermommende, ten einde eerder als een schrander man dan als koning gehoorzaamd te worden; begaafd met opmerkzaamheid, maar niet met vooruitzicht; weinig lettende op de geesten, maar van groote menschenkennis, dat wil zeggen: hij moest zien, om te kunnen oordeelen; vlug van verstand en scherpzinnig, met practische wijsheid, welbespraakt, en met een wonderbaar geheugen; immer uit dat geheugen puttende, het eenige wat hij met Cesar, Alexander en Napoleon gemeen had; hij kende de feiten, de bijzonderheden, de datums, de eigennamen, maar was onbekend met de neigingen, de hartstochten, de verschillende uitingen der menigte, de inwendige strevingen, de geheime en verborgen opstanden der zielen, met één woord: alles wat men de onzichtbare stroomingen der geesten zou kunnen noemen; een man door de oppervlakte aangenomen, maar weinig in overeenstemming met het onderste van Frankrijk; die zich door slimheid uit de verlegenheid redde; die te veel regeerde en niet genoeg heerschte; die zelf zijn eerste minister was; uitmuntend om van de kleinheid der wezenlijkheden hindernissen voor het oneindige