De Geest van China. Borel Henri Jean François

De Geest van China - Borel Henri Jean François


Скачать книгу
stadia, en onveranderd overgeleverd. Een feit is, dat de onveranderlijke Chineesche éénlettergrepen door niets worden aangetast; tijd noch wijze, enkelvoud noch meervoud, conjugatie noch declinatie bestaan, die ze zouden kunnen veranderen. De Chineesche taal bezit ook geen afleidende krachten. Zij kan, zooals Prof. Max Müller zoo juist zegt, b.v. niet van „ferrum”, ijzer, een nieuw substantief „ferrarius”, ijzersmid, maken, óók niet „ferraria”, ijzermijn, en daar weer van „ferrariarius”, een werker in die mijn. Deze dingen zijn mogelijk in buigzame talen, niet in de onbuigzame Chineesche.

      Van die éénlettergrepige stamwoorden, waaruit de Chineesche taal bestaat, zijn er maar heel weinig. In ’t Noordelijke Mandarijn-Chineesch b.v. maar ± 436, in ’t Zuidelijke Canton-dialect maar ± 707. Hoe is dat mogelijk, zal men zeggen, zijn gedachten uit te drukken in maar 436 woorden! De armoede der Chineesche stamwoorden wordt echter in zekeren zin vergoed door de verschillende tonen of modulaties – „shing” genaamd – waarop zij kunnen worden uitgesproken, of misschien ware beter gezegd: geneuried, of gezongen. Elk woord behoort n.l. met eene bepaalde modulatie, die er bij behoort, te worden uitgesproken. Eene andere modulatie maakt een ander woord, eene andere beteekenis. Deze modulaties of tonen zijn in verschillende taal-dialecten van China niet dezelfden, maar ondergaan locale veranderingen, evenals de klinkers in westersche talen die ondergaan. De Chineesche taal wordt dus eigenlijk niet enkel gesproken, maar geneuried, gezongen bijna.

      Het Pekingsche of Noordelijke mandarijn-dialect heeft vier van die „shing” of tonen, het Nankingsche of Zuidelijke Mandarijn-dialect vijf, het Canton-dialect acht.

      Er worden in verschillende provincies en onderdeelen van provincies in China verschillende dialecten gesproken, die men, al zijn ze verwant, bijna talen zou kunnen noemen. Het verschil in die dialecten is n.l. zóó sterk, dat b.v. een Chinees uit Amoy volstrekt onverstaanbaar is voor een Chinees uit Canton, dat een Chinees uit Shanghai niets verstaat van wat een Chinees uit Swatow zegt en een Chinees uit Amoy ook niets begrijpt van wat een Chinees uit Peking tegen hem zou zeggen. Zelfs verstaat een Chinees uit Fuhchau, de hoofdstad der Fuhkien-provincie, niet wat een Chinees uit Amoy, dat toch in diezelfde provincie ligt, spreekt. Ten Zuiden van de Yang Tsz’ rivier zijn die verschillen het sterkste, ten Noorden worden ze minder. De oudste, tevens die met de meeste „shing” of tonen, zijn de Zuidelijke.

      De groote band, die het Chineesche volk altijd bij elkaar heeft gehouden als één geheel, is de geschreven taal. Die taal, ofschoon overal verschillend uitgesproken, wordt over geheel China hetzelfde geschreven. Men krijgt hier een denkbeeld van als men denkt om de Romeinsche cijfers die, in de verschillende landen van Europa anders uitgesproken, toch overal hetzelfde worden geschreven. B.v. X is: tien, dix, ten, zehn, dieci enz. Is de gesproken Chineesche taal betrekkelijk arm, de geschrevene is rijker dan eenige andere taal der wereld. Zij is in den waren zin een literaire luxe, zooals geen andere taal der wereld bezit, en zij behoort dan ook aan een volk toe, dat het meest literaire ter wereld is.

      De Chineesche geschreven taal kent geen alphabet. Er kunnen geen woorden gevormd worden met behulp van alphabet-letters, maar ieder woord, ieder begrip heeft een apart schriftteeken, en wel een schriftteeken, dat onveranderlijk blijft, en door enkelvoud noch meervoud, declinatie noch conjugatie, tijd noch wijze wordt aangetast. Een Chineesch woord kan nù eens substantief, dàn adjectief, nu eens werkwoord dàn weer bijwoord, en zelfs voornaamwoord zijn. Zóó kan b.v. ’t schriftteeken „ta” beteekenen: „groot”, „grootte”, „grootheid” en „veel”, „erg”. Het hangt van de positie in den zin af wat het beteekenen moet. De syntaxis doet alles in den Chineeschen zin. De Chineesche schrifttekens worden gewoonlijk „karakters” genoemd. Die schriftteekens zijn, dit versta men wel, niet het alphabet van de taal, maar de substantie van de Chineesche taal zelve. De zoo ingewikkeld lijkende Chineesche schriftteekens zijn allen eigenlijk terug te brengen tot een systeem van slechts zeven verschillende streepjes en puntjes, in allerlei combinaties en variaties. In de beroemde dictionaire van keizer Khang Hsi staan bijna 40000 verschillende karakters. Men schrikke hier niet te veel van. Als men er 3 à 4000 kent komt men al een heel eind.

      De Chineesche karakters zijn niet teekens als in onze Europeesche talen, die voorstellingen zijn van door letters gevormde woorden, maar ze zijn meer symbolen van ideeën. Hun oudste karakter was symbolisch en ideografisch. Het is volstrekt niet verwonderlijk dat zulk een schrift werd uitgevonden, want, zooals de sinoloog Wells Williams terecht zeide: „de eerste gedachte van iemand, die een idee tracht uit te drukken, is veel waarschijnlijker om het uit te teekenen, dan om te trachten, de klanken uit te drukken waarin het wordt uitgesproken”.

      De alleroudste Chineesche karakters waren hiëroglyphische teekeningen. De Chineesche taal wordt eigenlijk meer geteekend dan geschreven4. De teekenkunst en schilderkunst zijn dan ook van de calligraphie afgeleid. Dat de oudste karakters teekeningen waren wordt al aangeduid door den naam „wên” (lijnen, omtrekken van een voorwerp) die aan karakters, en ook aan literatuur, en zelfs aan beschaving in ’t algemeen wordt gegeven. Die oudste karakters waren afbeeldingen – b.v. van een zon, een maan, een boom, een kindje, een berg enz. enz. – en symbolen, b.v. een puntje boven een streep was: boven, een puntje beneden een streep: onder, een doormidden gedeeld rondtetje: midden enz. enz. Later kwamen symbolische samenstellingen, van twee of meer afbeeldingen of symbolen naast elkaar. B.v. een mondje met een vogel er naast is: zingen, een dakje met een vrouw er onder is: rust; een vrouw met een kindje er naast is: houden van, goed, mooi; een man, leunend tegen een boom: rusten, ophouden; een mensch met een woord er naast: waarheid, oprechtheid; een boom, met een zon er in (die boven den boom opkomt): Oosten; een vogel op een nest: Westen (als de zon ondergaat). Door de eeuwen heen zijn die afbeeldingen veel van ’t oorspronkelijke afgeweken en daardoor thans moeilijk te herkennen, althans voor den leek. Het laatste hulpmiddel was eene vereeniging van twee deelen, waarvan het eene de begrips-categorie, het andere min of meer (niet precies) den klank aanduidt, dus een combinatie van een algemeen idee en een phonetisch element. Tot deze soort ideo-phonetische behoort het overgroote meerendeel der Chineesche karakters. Er zijn in ’t Chineesch 214 van die teekens, radicalen of klassenhoofden genaamd, die zulke begripscategorieën uitdrukken. B.v. met ’t radicaal „hart” zullen alle karakters geteekend zijn, die gemoeds- en geestesaandoeningen uitdrukken (vreugde, toorn, droefheid, melancholie, bezorgdheid, weemoed enz.), met „water” alle karakters, die op water betrekking hebben (baden, vloeien, gieten, stroomen, besprenkelen, overstroomen enz.), met „hand” alle, die met handen in verband staan (wijzen, grijpen, opnemen, wegnemen, neerleggen enz.)

      Men kan zich hier een denkbeeld van vormen door eens te denken b.v. aan het Fransche woord „chaîne”, ketting, indien wij ons dit als een phonetisch-element denken. Men zou – op de Chineesche wijze – dan het karakter voor: „eik (chêne)” kunnen krijgen, door een ketting (chaîne) te teekenen en daarnaast een boom. Die boom zou dan ’t radicaal zijn; de begripscategorie aangevend, die ketting zou het phonetische element zijn. Zóó zou men, door naast de ketting een hart te teekenen verkrijgen „gêne”, verlegenheid (de klank van ’t phonetische element niet precies, maar ongeveer), en zelfs door er water bij te teekenen (de rivier) Seine.

      Voorbeeld hoe vroegere afbeeldingen later veranderd zijn:

      Voorbeeld van z.g. symbolische karaktersamenstelling:

      Voorbeeld van z.g. ideographische karakters:

      Ook in ’t Egyptisch, en in ’t Assyrisch komt het voor dat zekere klassen van woorden een teeken er vóór of na hebben dat het algemeen karakter er van aangeeft.

      Verder dan tot dit ideo-phonetische karakter is de Chineesche taal nooit gekomen. De sprong naar een alphabetische taal, die ten laatste zelfs de Japanners deden, is nooit gedaan. Dit ideo-phonetische was de laatste expansie, waarna de Chineesche taal onveranderlijk is stil blijven staan. En toch, zooals Prof. Max Müller er eens terecht van zeide: „iedere schaduw van gedachte die uitdrukking vindt in ’t hoog geacheveerde en schoon gebalanceerde systeem der Grieksche tijden en wijzen kan uitgedrukt worden,


Скачать книгу

<p>4</p>

Het Chineesche woord „hoá” evenals ’t Japansche „kaku” beteekent dan ook zoowel teekenen als schrijven.