De Geest van China. Borel Henri Jean François

De Geest van China - Borel Henri Jean François


Скачать книгу
heet Sing.

      De groote Chineesche filosoof Choe Hie, die van 1129–1201 v. C. leefde, noemt deze Sing „het goddelijke principe (li)”.

      Er staat volstrekt niet bij, dat deze Sing alleen aan den mensch gegeven zou zijn. Integendeel, zoowel Choe Hie als andere groote Chineesche wijsgeeren en commentators zeggen er uitdrukkelijk bij, dat: Alle myriaden dingen (wan woe) deze Sing in zich hebben. De Sing is dus volstrekt niet alleen de natuur van den mensch, maar veel universeeler, het goddelijke principe van Shang Ti, het Opperwezen, in zijne openbaring in het Heelal daaraan gegeven. Men kan dit polytheisme noemen, men kan ’t echter ook monotheisme noemen, want het neemt één God aan, al is ’t geen persoonlijke God, niet buiten het Heelal staande, maar in ’t geheele Heelal gemanifesteerd, en er dus één mede. Voor zoover ’t op menschen betrekking heeft, in beperkter zin, kan men het de Hemelsche natuur van den mensch noemen.

      De volgende tekst luidt:

      Het volgen van den (leider) Sing heet Tao.

      Het karakter

„shwaai” (zie B) beteekent hier:

      het volgen van een leider, het medegaan met, het gehoorzaam zijn aan, en tegelijk het den vrijen loop laten aan.

      Dit Tao – een van de beteekenisvolste karakters in de Chineesche filosofie – is dus hier in Confucius ongeveer als het Pad, de Weg, mits men dan altijd in ’t oog houde: Een geestelijke Weg, een geestelijk Pad, en niet aan afstand of ruimte hierbij denke. Het volgen van den leider Sing, het goddelijke principe in ons, is alzoo de geestelijke Weg, of het geestelijke Levens-bewegen.

      De derde tekst luidt:

      Het regelen, cultiveeren (siu

zie C beteekent beide) van de Tao (den spiritueelen Weg) heet Kiao.

      Kiao is een Chineesch karakter dat Onderwijs, Leering beteekent, maar dat ook in zekeren zin Godsdienst beteekent. Het karakter voor godsdienst is ook: Kiao. In den godsdienstigen zin beteekent Kiao: moreele lessen, somtijds sluit het het geheel der beschaving in. Daarom is wat de Chinees onder godsdienst verstaat niet alleen spiritueel, maar ook moreel, sociaal en filosofisch.

      Kiao is zoowel gewoon onderwijs als godsdienst. En dat is zoo vreemd niet als ’t wel lijkt, want de Chinees beschouwt godsdienst als de moreele les leerend

Tao, den spiritueelen Weg, (het volgen van den leidenden Sing) te begaan. Een opvoedende instelling is in China daardoor kerk en school beiden. De eigenlijke priesters van ’t Confucianisme, dat geen priesters heeft, zijn dan ook de literati, die de hoogere literatuur, d.i. de Confucianistische filosofie, onderwijzen.

      Ik heb deze teksten hier neergeschreven, om een denkbeeld te geven, hoeveel er aan die aparte Chineesche karakters vastzit, en hoe moeilijk het is, er equivalenten voor te krijgen in Europeesch alphabetisch schrift.

      Ik wijs er nog even op dat het karakter Tao, de spiritueele Weg of het geestelijk Pad, bestaat, ideografisch, uit: bewegen, of rondgaan, en hoofd, hier dus in den zin: spiritueele hoofd, geestelijk hoofdprincipe, dat beweegt, of rondgaat in ’t Heelal. In de nog oudere filosofie, en in Lao Tsz’, beteekent ditzelfde Tao niet het spiritueele Pad, maar de suprême Geest zelf, die zich in ’t Heelal openbaart en daarin zijn Weg gaat en dat is de oorspronkelijke beteekenis van Tao.

      Het zou te lang duren en ook voor een publiek van niet sinologen wat te moeilijk worden, als ik nu ook alle andere teksten in ’t Chineesch zou neerschrijven, dus de volgende geef ik daarom in mijne vertaling:

      „Welnu, Tao mag geen oogenblikje verlaten worden. Kon het verlaten worden, dan zou het Tao niet zijn. Daarom is de Superieure Mensch waakzaam over wat hij niet ziet, en in vreeze over wat hij niet hoort. Wat men niet ziet is verborgen, wat niet zichtbaar geopenbaard is, is subtiel. Daarom is de Superieure Mensch waakzaam over zijn eenzaamheid.”

      Dus niet op de zichtbare en hoorbare dingen, door de zinnen waarneembaar, moet de Superieure Mensch enkel letten, maar over de verborgen, subtiele, geestelijke dingen, diep in zich zelf, behoort hij te waken en er voor in reverente vreeze te zijn. Daarom is hij waakzaam over zijn eenzaamheid. (Een karakter „toe”, door den filosoof Choe Hie omschreven met: „de plaats die andere menschen niet weten, maar die wij alleen weten”). In die plaats juist, in onze diepste binnenste, kunnen wij van den geestelijken Weg, van Tao, afwijken. En Tao mag geen oogenblikje verlaten worden, anders zou het niet Tao, het volgen van den leider Sing, ’t Hemelsche principe zijn.

      Nu komen weer twee belangrijke teksten:

      „Als vreugde, toon, smart, of geluk nog niet bewegen, heet dat Choeng (Midden, Centrum); als zij wèl bewegen, maar in den juisten maat, heet dat Ho (Harmonie). Dit Choeng (Centrum) nu, is de groote oorsprong van het geopenbaarde, deze Ho (Harmonie) is de manifestatie van Tao (den Spiritueelen Weg).

      „Als men het uiterste Choeng en de uiterste Harmonie bereikt heeft, zijn Hemel en Aarde gevestigd en al het geopenbaarde ligt gevoed en gekoesterd”.

      De geestelijke portée van de laatste teksten is niet altijd volledig door Europeesche vertalers begrepen.

      Confucius’ filosofie is hier verwant aan de oude Indische, n.l. de Brahmaansche en Hindoesche filosofie. Het Choeng, Midden, Centrum, is verwant aan wat in die oude wijsbegeerten bedoeld wordt met het goddelijke, onpersoonlijk Zelf, dat Zelf, dat, als ongeopenbaard in ’t Heelal, volkomen rustig, stil onbewegelijk is. Als de mensch die goddelijke rust in zich zelf, in zijn goddelijke Zelf, heeft bereikt, bewegen geenerlei aandoeningen van vreugde of toorn, smart of geluk. Is men in dit Choeng, Midden, geconcentreerd dan voelt, zegt een Chineesche commentator er bij, men zijn Sing één met de Sing van alle menschen en dingen, van al ’t door ’t Opperwezen geopenbaarde, en voelt men hoe Hemel en Aarde en al dat geopenbaarde gevestigd zijn in ’t goddelijke en dus gevoed en gekoesterd liggen in dat goddelijke, Choe Hie zegt in een commentaar: „Is mijn hart recht, dan is dat van Hemel en Aarde óók recht”.

      Als de aandoeningen vreugde, toorn, smart of geluk wèl bewegen, maar in de juiste middenmaat, dan is er Harmonie in den Mensch, een bewijs, dat Tao, ’t Geestelijke Pad, gevolgd wordt, dat zich manifesteert in Harmonie. Choeng slaat dus meer op ’t hóógste als ongeopenbaard, Ho op het geopenbaarde, want Tao is de Weg van ’t geopenbaarde.

      Choeng is dus het einde van dat Pad, het einde van Tao, dat, waartoe Tao leidt, en waarna alle menschelijke aandoeningen, vreugde, toorn, geluk, smart, zwijgen en ophouden, als de groote Rust is binnengetreden. Harmonie, Ho, in die aandoeningen is ’t bewijs, dat men in Tao, het Pad gaat, dat daartoe leidt.

      Het zou voor een sinoloog een loonend werk zijn, eens eene studie te schrijven over de, totnutoe nog veel te weinig opgemerkte overeenkomst van deze Confucianistische bespiegelingen, met oude Indische wijsbegeerte, ook het Boeddhisme.

      De concentratie in het van den Hemel gegeven zelf, het vrij worden van aandoeningen en hartstochten, den geest geconcentreerd in het Hemelsche; het inwendige, spiritueele leven, vrij van de uitwendige verschijnselen, dit alles zou voor een Brahmaan en een Boeddhist volkomen begrijpelijk zijn.

      De titel van het werk waarvan ik zooeven den eersten tekst opschreef, is Choeng Yoeng.

      Onder Choeng (het schriftteeken is: Midden) is te verstaan het zonder overneiging naar een of andere zijde zijn, dus: stabiel, in rust, eeuwig zijn; onder Yoeng het nooit veranderen, altijd hetzelfde blijven. Choeng is het doel van de rechte Tao, het rechte spiritueele Pad, dat altijd stabiel ’t zelfde is, en niet neigt naar een of andere zijde, Yoeng is het vaste principe van al ’t Geopenbaarde, de onveranderlijke kern van al de veranderlijke dingen.

      De voorreden van de Choeng Yoeng zegt van het eerste hoofdstuk, dat ik zooeven behandelde: „Het spreekt eerst van het ééne principe (de Sing n.l.) dan spreidt het dit uit, en het omvat alle dingen, ten laatste keert het terug en vereenigt ze weer onder het eene principe. Ontrol het, en het vult het Heelal, rolt het (weer) op en het verbergt zich in mysterie”.

      M.a.w. het Hemelsche principe doordringt het Heelal, en is in alle dingen gemanifesteerd, de Eenheid is in de Veelheid, maar alle Veelheid kan teruggebracht worden tot Eenheid. En die Eenheid, het goddelijke, ligt voor ons verborgen in mysterie.

      In


Скачать книгу