Titus Andronicus. Уильям Шекспир

Titus Andronicus - Уильям Шекспир


Скачать книгу
>Titus Andronicus

      • Personen:

      • Saturninus, zoon van den overleden Keizer van Rome, later zelf Keizer.

      • Bassianus, zijn broeder.

      • Titus Andronicus, een Romeinsch Edelman en Veldheer.

      • Marcus Andronicus, Volkstribuun en broeder van Titus.

      • Zonen van Titus.

      • Lucius,

      Quintus,

      Marcius,

      Mucius,

      • De jonge Lucius, een knaap, zoon van Lucius.

      • Publius, zoon van Marcus Andronicus.

      • Æmilius, een Romeinsch Edelman.

      • Zonen van Tamora.

      • Alerbus,

      Demetrius,

      Chiron,

      • Aaron, een Moor.

      • Een Hopman, een Tribuun, een Bode, een Boer.

      • Romeinen en Gothen.

      • Tamora, koningin der Gothen.

      • Lavinia, dochter van Titus Andronicus.

      • Een Voedster, met een zwart Kind.

      • Bloedverwanten van Titus, Senatoren, Tribunen, Officieren, Soldaten en Gevolg.

      Het tooneel is in Rome en in de omstreken.

      Eerste Bedrijf

      Eerste Tooneel

      Rome. Voor het Kapitool.

      Trompetgeschal. De Tribunen en Senatoren verschijnen boven, op het Kapitool; beneden komen op, van de eene zijde, Saturninus en zijn Aanhangers, van de andere, Bassianus en zijn Aanhangers, beiden met trommen en vaandels.

Saturninus

      Eedʼle Patriciërs, hoeders van mijn recht,

      Verdedigt met de waapʼnen mijne zaak;

      En medeburgers, volgers, echt en trouw,

      Bepleit mijn erflijke aanspraak met uw zwaarden.

      ʼk Ben de eerstgeboren zoon van hem, die ʼt laatst

      Den Keizersdiadeem van Rome droeg;

      Laat dus mijns vaders eer in mij herleven,

      En krenkt mijn voorrang niet door dezen hoon.

Bassianus

      Romeinen, volgers, vrienden van mijn recht,

      Vond ooit uw Bassianus, Cæsars zoon,

      Genade in de oogen van het vorstʼlijk Rome,

      Zoo houdt den weg naar ʼt Kapitool bezet;

      En duldt niet, dat onwaardigheid den zetel

      Des keizers naderʼ, die aan kloekheid, recht,

      Gematigdheid en adel is gewijd;

      Maar laat verdienste schittʼren door uw oordeel,

      En vecht, Romeinen, voor uw vrije keus.

      (Marcus Andronicus verschijnt, boven, op het Kapitool, met de kroon in handen.)

Marcus

      Gij prinsen, die door vrienden en partijen

      Eerzuchtig kampt om troon en heerschappij,

      Weet, dat het volk van Rome, hier door ons

      Als stand vertegenwoordigd, voor ʼt bezetten

      Van Romeʼs keizerszetel, Andronicus,

      Pius genaamd, eenstemmig heeft verkoren,

      Ter wille van zijn vele en groote diensten;

      Een eedʼler man, een kloeker krijgsheld leeft

      In deʼ omtrek van Oud-Romeʼs wallen niet.

      Van ʼt krijgen tegen de barbaarsche Gothen

      Werd hij door den senaat terugontboden,

      Die, met zijn zoons des vijands schrik, een volk

      Sterk, in den strijd gehard, heeft onderworpen.

      Tien jaren zijn het, sinds hij Romeʼs zaak

      Gediend en onzer tegenstanders trots

      Gestraft heeft met het zwaard, en vijfmaal keerde

      Hij bloedend weer en droeg zijn dappʼre zoons

      Op baren van het veld;

      Nu eindʼlijk keert, met eerebuit beladen,

      De wakkere Andronicus weer naar Rome,

      Titus, befaamd, met wapenroem gekroond.

      Wij vragen dus, – bij de eer des naams van hem,

      Dien gij recht waardig opgevolgd wilt hebben,

      En krachtens ʼt Kapitool en den Senaat,

      Door u, naar gij betuigt, vereerd, aanbeden, —

      Dat gij teruggaat met uw macht, uw volgers

      Ontslaat, en, als verzoekers past, in vrede

      En needʼrig uw verdiensten spreken laat.

Saturninus

      Hoe fraai maant die tribuun mijn geest tot kalmte!

Bassianus

      ʼk Voed, Marcus Andronicus, zulk vertrouwen

      Op uw rechtschapenheid en goede trouw,

      En zoo bemin en eer ik u en de uwen,

      En haar, voogdesse van mijn gansche ziel,

      Lavinia, ʼt schoonst en rijkst juweel van Rome,

      Dat ik mijn lieve vrienden hier ontsla,

      En aan de gunst van ʼt volk en van ʼt geluk

      Mijn zaak ter juiste weging overlaat.

(De Volgelingen van Bassianus af.)
Saturninus

      Mijn vrienden, die mijn recht zoo ijvʼrig voorstondt,

      Ik dank u allen en ontsla u hier,

      En laat mij en mijn zaak dus aan de gunst

      En liefde van mijn vaderland thans over.

(De Volgelingen van Saturninus af.)

      Wees, Rome, zoo gerecht en goed voor mij,

      Als ik op u vertrouw en u bemin. —

      Ontsluit de poort en laat mij binnen.

Bassianus

      Mij armen mededinger, ook, tribunen.

      (Saturninus en Bassianus bestijgen het Kapitool.)

      (Een Hopman komt op, met eenige Anderen.)

Hopman

      Romeinen, plaats! De wakkere Andronicus,

      Patroon der deugd, en Romeʼs beste strijder,

      Voorspoedig in de slagen, die hij levert,

      Is in geluk en eer gekeerd van daar,

      Waar hij de fierste vijanden van Rome

      Tot wijken dwong en onder ʼt juk hen bracht.

      (Tromgeroffel en trompetgeschal. Twee van Titusʼ Zoons komen op, daarna twee Mannen, die een zwart overdekte lijkbaar dragen; vervolgens twee andere Zoons; hen volgt Titus Andronicus; achter dezen komen Tamora, alsmede Alerbus, Chiron, Demetrius, Aaron en andere Gothen, als gevangenen; gevolgd van Krijgslieden en Volk. De Dragers zetten de lijkbaar neder, en Titus spreekt.)

Titus

      Heil, Rome, zeegʼrijk in uw treurgewaad!

      Zooals de bark, na wel ontladen vracht,

      Met kostbʼre lading weêrkeert tot de baai,

      Waar ze in den aanvang


Скачать книгу