Titus Andronicus. Уильям Шекспир
gij, die leeft, als gij, die slaapt in roem.
Gij, eedʼle jongʼren, die voor ʼt vaderland
Het zwaard toogt, – zij u aller heil gelijk!
Toch is deze uitvaart zekerder triumf,
Daar zij ʼt geluk van Solon heeft erlangd
En over alle wissʼling triumfeert
In ʼt bed der eere. – Titus Andronicus,
ʼt Romeinsche volk, welks echte en rechte vriend
Gij steeds geweest zijt, zendt u hier door mij,
Die als tribuun uit aller naam u toespreek,
Dit opperkleed van vlekkʼloos witte kleur,
En kiest u, dat gij dingt naar ʼt keizerschap,
Met dezen, zoons van de overleden keizer.
Wees alzoo candidatus, sla dit om,
En schenk aan ʼt hoofdloos Rome weer een hoofd.
Een beter hoofd past Romeʼs roemrijk lijf
Dan dit, dat trilt van ouderdom en zwakte.
Zou ik dien mantel omslaan en u kwellen?
Vandaag gekozen, uitgeroepen worden,
Om morgen staf en leven neer te leggen
En u op nieuw met moeite te beladen? —
ʼk Was, Rome, veertig jaren lang uw krijger,
ʼk Heb met geluk ʼs lands krachten aangevoerd,
En een en twintig dappʼre zoons begraven,
In ʼt veld geridderd, in den strijd gesneefd
Voor ʼt recht en ʼt welzijn van hun edel land.
Reik aan mijn ouderdom een eerestaf,
Geen scepter om de wereld te regeeren;
Die ʼt laatst hem voerde, mannen, hield hem hoog.
Titus, het rijk is u, zoodra gij ʼt vraagt.
Eerzuchtige tribuun, kunt gij dit zeggen?
Kalm, Saturninus!
Doet mij recht, Romeinen! —
Patriciërs, ʼt zwaard ontbloot en niet geborgen,
Eer Saturninus Romeʼs keizer is. —
O, voert gij, Andronicus, eer ter helle,
Dan dat ge mij de harten steelt van ʼt volk!
Gij, trotsche Saturninus, stremt het heil,
Dat Titusʼ edelaardigheid u toedenkt.
Wees kalm, mijn prins; de harten van het volk
Geef ik u weer en speen die van hun lust.
Ik, Andronicus, vlei u niet, maar eer u,
En zal dit doen, zoolang ik leven heb.
Versterkt gij mijnen aanhang met uw vrienden,
Ik zal recht dankbaar zijn; en dank is mannen
Van eedʼle denkwijs steeds een eervol loon.
Gij volk van Rome en eedʼle volkstribunen,
Ik vraag uw stemmen voor de keizerskeus;
Wilt gij die vriendlijk Andronicus schenken?
Om deʼ eedʼlen Andronicus te verheugen
En zijn behouden wederkomst te vieren,
Neemt Romeʼs volk hem aan, dien hij verkiest.
Heb dank, tribunen; dit is mijn verzoek,
Dat gij uws keizers oudsten zoon benoemt,
Prins Saturninus; want ik hoop, zijn deugden
Verlichten Rome, als Titans stralen de aard,
En doen in dezen staat het recht gedijen.
Dus, wilt ge kiezen zooals ik u raad,
Kroont hem, en roept nu: “Lang leve onze keizer!”
Met aller standen bijvalsroep en stem
Benoemen wij, Patriciërs en Plebejers,
Prins Saturninus hier tot Romeʼs keizer;
Dus: “Lang leve onze keizer Saturninus!”
(Langdurig trompetgeschal.)
Voor al uw gunsten, Titus Andronicus,
Ons heden bij de keizerskeus betoond,
Wijd ik naar uw verdienste u dank, en wil
Met daden uwe vriendʼlijkheid beloonen;
En, Titus, om, als eerste gunst, uw naam
En hoogvereerd geslacht nu te verhoogen,
Worde uw Lavinia mijne keizerin,
Beheerscheres van Rome en van mijn hart,
En huwe ik haar in ʼt heilig Pantheon.
Behaagt u, Andronicus, deze voorslag?
Ja, waardig vorst; en met dit echtverbond
Acht ik mij hoog vereerd door uw genade,
En wijd hier – Rome ziet het – Saturninus,
Den koning en gebieder onzes staats,
Der wijde wereld keizer, toe, wat mijn is,
Mijn zwaard, mijn zegewagen, mijn gevangʼnen;
Geschenken, Romeʼs hoogen heer volwaardig;
Aanvaard ze, als schatting, die ik schuldig ben,
Mijn eereteekʼnen, aan uw voet gevlijd!
Dank, eedʼle Titus, vader van mijn leven!
Hoe trotsch ik ben op u en op uw gaven,
Zal Rome tuigen; en vergeet ik ooit
Den minsten dezer nooit volprezen diensten,
Vergeet dan, Rome, uw eed van trouw aan mij!
(tot Tamora). Gevangʼne zijt gij thans, vorstin, eens keizers,
Eens mans, die om uw rang en waardigheid
U en al de uwen edel zal behandʼlen.
Een schoone vrouw, en van de kleur, die mij
Haar kiezen deed, stond weer de keus mij vrij! —
Verdrijf, vorstin, die wolk van uw gelaat;
Wat wissʼling u het lot des oorlogs bracht,
Uw komst in Rome brengt u hoon noch spot;
Neen, als vorstin zult ge u bejegend zien.
Vertrouw mijn woord, en geen mismoedigheid
Verschrikke uw hoop; die thans u troost, kan grooter
U maken, dan gij bij de Gothen waart. —
Lavinia, u mishaagt niet, wat ik zeg?
Neen, zeker niet; uw edel, groot gemoed
IJkt, wat gij vorstlijk gunstig uit, als goed.
Lavinia, dank! – Romeinen, laat ons gaan.
Vrij zijn