Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam. Герберт Уэллс
groei aldus ging:
zou hij (als ge mij volgen kunt) aldùs gaan:
IV
Bensington deed den nacht na zijn gesprek met Redwood haast geen oog dicht. Eens meende hij in den dommel te raken, doch dit was slechts voor een oogenblik en toen droomde hij dat hij een diep gat in de aarde gegraven had, en daarin tonnen vol Godenvoedsel wierp en de aarde zette al meer en meer uit, en al de grenzen der verschillende landen scheurden, en het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap was als één man aan het werk, als één gróót kleermakersgilde, om den equator ùit te leggen…
Het was natuurlijk een belachelijke droom, doch het toont veel beter dan één der dingen, die hij zeide of deed als hij wakker en op zijn hoede was, den staat van geestelijke opwinding aan, waarin hij verkeerde. Anders zou ik er geen melding van gemaakt hebben, daar ik over het algemeen het elkaar-droomen-vertellen volkomen onbelangrijk vind.
Door een vreemde toevalligheid droomde Redwood dien nacht eveneens, en wat hij droomde was het volgende:
Het was een figuur dat vurig stond afgedrukt op een lange rol, die zich tot in het oneindige verlengde. En hij (Redwood) stond op een planeet voor een soort van zwart podium; en hij hield een lezing over den nieuwen groei die nu mogelijk was, voor het Meer dan Koninklijk Instituut van Oorspronkelijke Krachten, – krachten die tot dan toe, zelfs bij den groei der rassen, keizerrijken, sterrenstelsels en werelden steeds aldus gewerkt hadden:
En in sommige gevallen zelfs zoo:
En hij was bezig heel helder en vol overtuiging uit te leggen dat deze langzame, achteruitgaande methoden weldra geheel uit de mode zouden zijn door zijne ontdekking.
Belachelijk natuurlijk. Doch ook dit toont aan – Dat elk van deze beide droomen moet beschouwd worden als ook maar eenigermate meer beteekenisvol of profetisch dan ik categorisch gezegd heb, zou ik geen oogenblik durven opperen.
Hoofdstuk II.
De Proef-Hoeve
I
Bensington nam zich oorspronkelijk voor, met zijn goedje proeven te nemen op jonge donderpadden, zoodra hij het werkelijk kon produceeren. Dergelijke dingen worden altijd het eerst geprobeerd op donderpadden; want daar zijn kikkers toch voor! – En zij kwamen overeen dat hij en niet Redwood de proefnemingen zou doen, omdat Redwood’s laboratorium in beslag genomen werd door den projectiel-snelheidsmeter en de dieren, die noodig waren voor een onderzoek naar de Dagelijksche Afwijking in het aantal horenstooten per dag van den Jongen Stier, een onderzoek dat kromme lijnen van abnormale en zeer verwarrende soort opleverde, en de aanwezigheid van glazen bollen met donderpadjes erin was bijzonder ongewenscht, zoolang bovengenoemd onderzoek juist in vollen gang was.
Doch toen de heer Bensington zijn nicht Jane iets toevertrouwde van wat hij in het hoofd had, sprak zij onmiddellijk haar veto uit over den invoer van donderpadden of dergelijke wezens om op te experimenteeren, in hun verdiepingwoning. Zij had niet het minste bezwaar dat hij een der vertrekken van hun verdieping gebruikte voor dingen zooals scheikunde waar geen ontploffingen bij te pas kwamen, en die geen nadeelige gevolgen had wat haar zelve betrof; zij had geen bezwaar dat hij een gas-fornuis en een gootsteen en een stof-vrije kast er op nahield, die veilig bleven voor den wekelijkschen storm der schoonmaak dien zij op andere plaatsen duchtig liet woeden. En daar zij lieden gekend had die aan den drank verslaafd waren, beschouwde zij zijn haken naar onderscheiding in geleerde genootschappen als een uitmuntende plaatsvervanger voor den groveren vorm van verdorvenheid. Doch massa’s levende dingen, die zoo „kronkelerig” waren als ze leefden en „stinkerig” als ze dood waren, dat kon en wilde ze niet dulden. Zij zei, dat dergelijke dingen beslist ongezond moesten zijn, en dat Bensington een man was die erg moest oppassen – en dat het onzin zou zijn als hij wilde beweren dat dit niet zoo was.
En toen Bensington probeerde haar het enorme gewicht van deze mogelijke ontdekking te doen zien, zeide ze dat ’t allemaal goed en wel was, maar dat, als zij hem toestond alles in huis akelig en ongezond te maken (en daar kwam ’t toch maar allemaal op neer), hij de eerste zou zijn om zich te beklagen.
En mijnheer Bensington liep het vertrek op en neer, niet lettend op zijn eksteroogen, en praatte langen tijd met veel gedecideerdheid, en zelfs misnoegen in zijn stem, zonder het geringste effect. Hij opperde dat niets de Bevordering der Wetenschap in den weg behoorde te staan en zij zeide dat de Bevordering der Wetenschap allemaal heel goed en wel was, maar dat een hoop donderpadden op een bovenverdieping háár te machtig was; hij zei dat het in Duitschland een voldongen feit was, dat een man met een idee als het zijne onmiddellijk twintig duizend goed-ingerichte kubieke voet laboratorium tot zijn beschikking zou krijgen, en zij zei dat ze blij was, en altijd blij was geweest, dat ze geen Duitsche was; hij zei dat het hem voor altijd beroemd zou maken en zij zei dat er veel meer kans bestond dat het hem ziek zou maken, als hij een hoop donderpadden op een verdieping als de hunne hield; hij zei dat hij baas in zijn eigen huis was, en zij zei dat zij dan maar liever directrice van een school werd, dan te moeten zorgen voor een hoop enge jonge kikkers; en toen verzocht hij haar niet zulken onzin te praten en zij verzocht hem hetzelfde, en verzocht hem die ideeën over kikkers te laten varen; en hij zei dat ze wel een beetje meer respect voor zijn ideeën kon hebben, en zij zei dat zij dat niet kon of wilde als er zoo’n „luchtje” aan was – en toen – niettegenstaande de klassieke opmerkingen die Huxley over dit punt gemaakt heeft – verloor hij alle geduld en zei een goddeloos woord. Niet zoo heel goddeloos, maar toch plat genoeg. En toen was zij zeer beleedigd en hij moest excuus vragen, en het vooruitzicht het Godenvoedsel ooit op hun verdieping op kikkers te probeeren, verdween geheel in het excuus.
Derhalve moest Bensington er iets anders op zien te vinden om zijn proefnemingen op het gebied van voeding, die noodig zouden zijn om zijn ontdekking te demonstreeren, te kunnen uitvoeren, zoodra hij zijne zelfstandigheid afgezonderd en bereid had. Eenige dagen lang bepeinsde hij de mogelijkheid zijn kikkers bij den een of anderen vertrouwden persoon in den kost te doen en toen richtte het toevallig-zien van de uitdrukking in een courant zijne gedachten op een „Proef-Hoeve.”
En kuikens. Direct toen hij er aan dacht, dacht hij eraan als aan een hoenderfokkerij. Plotseling kreeg hij een visioen van reusachtig-sterk groeiende kuikens. Hij zag voor zich een beeld van rennen, en hokken, hokken die àl grooter en grooter werden, en rennen die in grootte hier gelijken tred mede hielden. Kuikens zijn zoo gemakkelijk te naderen, zoo gemakkelijk te voederen en waar te nemen, zóóveel droger om te hanteeren en te meten, dat kikkers hem voor zijn doel nu erg wilde en onhandelbare beesten toeleken. Hij kon maar niet begrijpen hoe het kwam dat hij niet aan kuikens en wèl aan kikkers gedacht had van het begin af. Onder meer, zou het hem al dat gezeur met nicht Jane bespaard hebben. En toen hij het Redwood voorstelde, was deze het volkomen met hem eens.
Redwood zei overtuigd te zijn dat experimenteele physiologen een grooten misslag begingen met proeven te doen op noodeloos-kleine dieren. Het stond precies gelijk met experimenteeren in de scheikunde met een onvoldoende hoeveelheid materiaal; fouten in opmerking en behandeling worden onevenredig groot. Het was, juist in dezen tijd, van buitengewoon groot gewicht, dat de wetenschappelijke mannen hun recht lieten gelden op groot materiaal. Dat was dan ook de reden waarom hij zijn tegenwoordige experimenten aan het Bond-street College verrichtte op jonge stieren, niettegenstaande zekere mate van ongerief voor de studenten, en professoren die in andere vakken college gaven, door de lichtzinnigheid en het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel van deze dieren in de corridors nu en dan. Doch de kromme lijnen, die hij kreeg, waren buitengewoon belangwekkend en zouden, zoo ze uitkwamen, zijn keuze ten volle rechtvaardigen. Wat hemzelf betrof, zoo de wetenschap niet zoo stiefmoederlijk bedeeld ware geweest in dit land, zou hij nooit, als het niet hoefde, experimenteeren op iets kleiners dan een walvisch. Maar een Publiek Vivarium, van voldoende grootte om dit mogelijk te maken, was, vreesde