Doodsgezicht. Блейк Пирс
toetste het nummer op haar mobiele telefoon in met een cijfer tegelijk, hoewel ze het al na een enkele blik onthouden had. Ze voelde haar adem stokken terwijl haar vinger boven de groene oproepknop hing, maar dwong deze toch omlaag en deed de mobiel aan haar oor.
Tring-tring-tring.
Tring-tring-tring.
“Hallo,” zei een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn.
“Hallo-“ begon Zoe, maar ze stopte onmiddellijk toen de stem verder sprak.
“Dit is het kantoor van Dr. Lauren Monk. Helaas zijn we op het moment buiten onze kantooruren.”
Zoe kreunde inwendig. Voicemail.
“Als u een afspraak wil maken, een gemaakte afspraak wil veranderen, of een bericht wil achterlaten, doet u dat alstublieft na de p-“
Zoe rukte de telefoon van haar oor alsof deze in brand stond en beëindigde het gesprek. In de stilte miauwde Pythagoras luid en sprong van de armleuning van de bank op haar schouder.
Ze moest de afspraak maken, en snel ook. Dat beloofde ze zichzelf. Maar een dagje wachten kon geen kwaad, toch?
HOOFDSTUK DRIE
“Je gaat branden in de hel,” kondigde haar moeder aan. Haar gezicht was triomfantelijk, en haar ogen werden opgelicht door een soort waanzin. Toen ze beter keek realiseerde Zoe zich dat het de weerspiegeling van vlammen waren. “Duivelskind, je brandt tot in de eeuwigheid in de hel!”
De hitte was ondraaglijk. Zoe worstelde om op te staan, te bewegen, maar iets bleef haar tegenhouden. Haar benen voelden als lood, in de grond verankerd, en ze kon hen niet optillen. Ze kon niet wegkomen.
“Mama!” gilde Zoe. “Mama, alsjeblieft! Het wordt heter – het doet pijn!”
“Je gaat voor eeuwig branden,” kakelde haar moeder, en voor Zoe’s ogen werd haar huid zo rood als een appel, groeiden hoorns uit haar hoofd en sproot een lange staart uit haar rug. “Je gaat branden, dochtertje van me!”
Het schelle gerinkel van haar mobiele telefoon wekte Zoe met een schok uit haar droom. Pythagoras opende een dreigend groen oog naar haar voor hij van zijn plekje bovenop haar enkels krabbelde en nuffig wegliep.
Zoe schudde haar hoofd en probeerde zich te oriënteren. O ja. Ze was in haar eigen slaapkamer in Bethesda, en haar mobiele telefoon ging af.
Zoe morrelde aan het apparaatje om hem te beantwoorden. Haar vingers waren log en dik van de slaap. “Hallo?”
“Special Agent Prime, mijn excuses voor het late uur,” zei haar baas.
Zoe keek op de klok. Net na drieën in de ochtend. “Geeft niet,” zei ze, terwijl ze zichzelf omhoog werkte naar een zithouding. “Wat is er?”
“We hebben een zaak in het Midwesten waar we je hulp bij kunnen gebruiken. Ik weet dat je net pas weer thuis bent – we kunnen wel iemand anders sturen als het je te veel is.”
“Nee, nee,” zei Zoe haastig. “Ik doe het wel.”
Het werk zou haar een klein beetje oppeppen. Zich verdienstelijk maken en zaken oplossen was het enige dat haar het gevoel gaf dat ze misschien toch iets gemeen had met haar medemensen. Na de afgang van gisteravond zou het een welkome verlichting bieden zich op iets nieuws te storten.
“Prima. Ik zorg ervoor dat jij en je partner over een paar uur op een vliegtuig kunnen stappen. Je gaat naar Missouri.”
Even ten zuiden van Kansas City kwam de huurauto tot stilstand voor een klein pompstation.
“Hier is het,” zei Shelley, terwijl ze een laatste keer de GPS raadpleegde.
“Eindelijk,” zuchtte Zoe. Ze liet haar harde greep op het stuur los en wreef in haar ogen. Het was een vroege ochtendvlucht geweest, die de opkomende zon achterna was gevlogen. Het was nog steeds pas vroeg in de ochtend en ze had nu al het idee dat ze een hele dag wakker was geweest. Dat kreeg je nu van slaapgebrek en meteen daarna opgejaagd proberen een vliegtuig te halen.
“Ik heb koffie nodig,” zei Shelley voor ze uit de auto sprong.
Daar was Zoe het niet mee oneens. De vlucht, zo kort als die was, was een opeenstapeling van onderbrekingen geweest. Het opstijgen, de stewardessen die maar liefst vijfmaal ontbijt en sappen hadden aangeboden, en toen de landing – geen tijd om een uiltje te knappen. Hoewel ze hun reis hierheen grotendeels in stilte hadden doorgebracht, alleen hun plannen voor de landing hadden besproken en waar ze de huurauto zouden ophalen, had dit hen niet geholpen wat meer uit te rusten.
Zoe ging achter Shelley het gebouw in. Wederom kwam dit niet overeen met haar positie als de senior en meer ervaren agent. Shelley werd dan misschien meer geprezen, maar Zoe was geen onnozel groentje. Ze had meer dan genoeg zaken op haar naam staan, en haar opleidingsjaren lagen zo ver in het verleden dat ze hen zich nauwelijks meer kon herinneren. Desondanks was het een fijn gevoel om iemand te volgen.
Shelley stelde zich voor aan de plaatselijke sheriff. Hij knikte en schudde beiden de hand toen Zoe haar eigen naam papegaaide.
“Blij jullie te zien,” zei hij. Dat was opmerkelijk. Gewoonlijk was de plaatselijke politie rancuneus, verbitterd van mening dat ze de zaak zelf ook wel hadden kunnen klaren. Pas als ze wisten dat iets echt boven hun pet ging stelden ze de hulp op prijs.
“Hopelijk hebben we dit tegen het einde van de dag kortgesloten en hoeven we je niet meer voor de voeten te lopen,” zei Shelley met een ontspannen grijns naar Zoe. “Special Agent Prime hier loopt op het moment als een trein. We hadden onze eerste zaak samen een paar uur afgerond, nietwaar, Z?”
“Drie uur en zevenenveertig minuten,” antwoordde Zoe, inclusief de tijd die het verwerken in het systeem van hun ontsnapte gevangene in beslag had genomen.
Ze vroeg zich even af hoe Shelley in staat was zo open en ontspannen naar haar te glimlachen. Het leek oprecht, maar Zoe was natuurlijk nooit goed geweest in het onderscheid maken – alleen als er een soort tic of teken in het gezicht te vinden was, een vouw bij de ogen in een bepaalde hoek ter indicatie dat er iets niet helemaal goed zat. Na hun laatste zaak, om maar niet te spreken over de vrijwel volledig gezwegen vlucht en autorit hiernaartoe, had ze verwacht dat er wat spanning tussen hen in zou staan.
De sheriff boog zich wat naar voren. “Ik zou er, om je de waarheid te zeggen, niets op tegen hebben jullie vanavond weer op het vliegtuig terug naar huis te zetten. Zou een last van mijn schouders zijn.”
Shelley moest lachen. “Geeft niet hoor. Wij zijn de kerels waar je nooit iets mee te maken wilt hebben, nietwaar?”
“Niet lullig bedoeld,” gaf de sheriff vrolijk toe. Hij woog vierentachtig kilo, dacht Zoe, terwijl ze hem zag lopen met die speciale wijdbeense hoek die gebruikelijk was bij het overgewicht.
Ze begaven zich naar zijn kantoor en keken het rapport door. Zoe pakte het dossier en begon erdoor te bladeren.
“Licht me effe in, Z,” zei Shelley, afwachtend achteroverleunend in haar stoel.
Het scheen dat ze al een koosnaampje had gekregen.
Zoe keek enigszins verrast op, maar toen ze zag dat Shelley serieus was begon ze hardop voor te lezen. “Drie lichamen in drie dagen zo te zien. De eerste was in Nebraska, de tweede in Kansas, en de derde in Missouri – hier dus.”
“Wat, is onze dader op rondreis?” zei Shelley smalend.
In gedachten markeerde Zoe de lijnen, verbindingen tussen de steden. De richting was voornamelijk naar het zuidoosten; hoogstwaarschijnlijk ging het hierna verder door de rest van Missouri naar Arkansas, Mississippi, misschien een stukje Tennessee in de buurt van Memphis. Vooropgesteld, natuurlijk, dat ze hem niet eerst oppakten.
“De meest recente moord was bij een tankstation. De enige pompbediende was het slachtoffer. Haar lichaam werd buiten gevonden.”
Zoe kon het zich inbeelden. Een donker, eenzaam tankstation, een stereotype kopie van alle andere eenzame tankstations in dit deel van het land. Geïsoleerd, de lichten boven de parkeergarage de enige in de verre omtrek. Ze keek door de foto’s van de plaats