Bijna Weg. Блейк Пирс
praten. Wat voor geheimen hij ook wist over de familie Dubois, ze moest erachter komen.
HOOFDSTUK ZES
Een geschrokken gil van Emma rukte Cassie terug naar het heden. Ze zag tot haar afschuw dat Marc aan de overkant van de weg door het hek was geklommen, en handjes gras voerde aan een kudde van vijf harige, grijze, modderige ezels. Ze legden hun oren in hun nek en beten elkaar terwijl ze om hem heen dromden.
Ella gilde nog een keer toen een van de ezels tegen Marc aan botste, waardoor hij plat op zijn rug viel.
‘Kom eruit!’ gilde Cassie. Ze rende naar de overkant van de weg, leunde door het hek, greep de achterkant van zijn shirt en trok hem weg voordat hij vertrapt kon worden. Wilde dit kind soms dood? Zijn shirt was kletsnat en smerig, en ze had geen schoon shirt meegenomen. Gelukkig scheen de zon nog, hoewel ze zag dat de wolken samenpakten in het westen.
Toen ze Marc zijn chocola gaf, propte hij de hele reep in één keer in zijn mond zodat zijn wangen uitpuilden. Hij lachte, waarbij hij kleine stukjes op de grond spuugde, en rende toen voor Antoinette uit.
Ella duwde haar chocola weg en begon hard te huilen.
Cassie tilde haar weer op. ‘Wat is er? Heb je geen honger?’ vroeg ze.
‘Nee. Ik mis mama,’ snikte het meisje.
Cassie knuffelde haar stevig. Ella’s wang was warm tegen haar gezicht.
‘Het spijt me, Ella. Het spijt me heel erg. Ik hoorde het net pas. Je moet haar vreselijk missen.’
‘Ik wou dat Papa zou zeggen waar ze is,’ treurde Ella.
‘Maar...’ Cassie was sprakeloos. De winkeleigenaar had duidelijk gezegd dat Diane Dubois was gestorven. Waarom dacht Ella iets anders? ‘Wat heeft je Papa tegen je gezegd?’ vroeg ze voorzichtig.
‘Dat ze weg is. Hij zei niet waarheen. Alleen dat ze wegging. Waarom is ze weg? Ik wil dat ze terugkomt!’ Ella duwde haar hoofd tegen Cassies schouder en snikte hartverscheurend.
Cassie was duizelig. Ella was destijds vier geweest. Dat was toch oud genoeg om ‘dood’ te begrijpen? Er was een kans geweest om te rouwen en een begrafenis bij te wonen. Of misschien was die er niet geweest. Het alternatief was duizelingwekkend; dat Pierre opzettelijk tegen Ella had gelogen over de dood van zijn vrouw.
‘Ella, niet verdrietig zijn,’ zei ze, en aaide haar voorzichtig over haar schouders. ‘Soms gaan mensen weg en komen ze niet meer terug.’ Ze dacht aan Jacqui, en vroeg zich af of ze er ooit achter zou komen wat er echt gebeurd was. Het was vreselijk om het niet te weten. De dood was tragisch, maar het was tenminste definitief.
Cassie kon zich niet inbeelden hoe verschrikkelijk het moest zijn voor Ella om te denken dat haar eigen moeder haar zomaar had verlaten. Geen wonder dat ze nachtmerries had. Ze moest het echte verhaal te weten komen, voor het geval er meer achter zat. Het zou te intimiderend zijn om het regelrecht aan Pierre te vragen, en tenzij hij er zelf over zou beginnen, durfde ze het gesprek er niet op te brengen. Misschien zouden de andere kinderen haar hun versie willen vertellen, als ze het op het juiste moment vroeg. Ze moest daar maar mee beginnen.
Antoinette en Marc stonden te wachten bij de splitsing. Eindelijk zag Cassie het bos liggen. Antoinette had de afstand onderschat; ze moesten minstens vijf kilometer hebben gelopen, en de plantenkas was het laatste gebouw waar ze langs waren gekomen. De weg was nu een smal en vervallen paadje, met wilde, ruige struiken langs de zijkanten.
‘Jij en Ella kunnen wel die kant nemen,’ zei Antoinette, en wees naar een begroeid pad. ‘Dat is sneller.’
Cassie maakte dankbaar gebruik van een kortere route en liep het smalle pad af. Ze baande zich een weg door een wolk van struiken. Halverwege begon de huid op haar armen zo pijnlijk te branden dat ze een gil slaakte. Het leek wel alsof ze door een zwerm wespen was gestoken. Ze keek naar beneden en zag dat ze een rode uitslag op haar huid had, overal waar de bladeren haar geraakt hadden. En toen begon Ella te gillen.
‘Mijn knie doet zeer!’ Haar huid zwol op en begon blaren te vormen, die knalrood aftekenden tegen haar zachte, bleke huid.
Cassie bukte te laat, en een tak sloeg haar in het gezicht. Het brandende gevoel verspreidde zich onmiddellijk en ze slaakte een kreet van schrik. Achter zich hoorde ze Antoinettes hoge, opgewonden gelach.
‘Hou je hoofd tegen mijn schouder aan,’ zei Cassie. Ze sloeg haar armen stevig om het meisje. Ze haalde diep adem en stormde het pad af, blindelings door de prikkende bladeren, totdat ze bij een open plek aankwam.
Antoinette, die dubbelgebogen over een omgevallen boom lag, krijste van plezier, en Marc, die aangestoken was door haar gelach, deed hetzelfde. Ella’s woedende tranen leek hen niets te kunnen schelen.
‘Je wist dat daar gifsumak zat!’ riep Cassie op beschuldigende toon terwijl ze Ella op de grond zette.
‘Brandnetels,’ corrigeerde Antoinette haar, voordat ze opnieuw in schaterlachen uitbarstte. Er zat geen vriendelijkheid in het geluid – het was een wrede lach. Het kind liet haar ware aard zien en ze was genadeloos.
Cassie werd overvallen door een plotselinge razernij. Eén moment wilde ze niets liever dan Antoinettes vergenoegde, giechelende gezicht een keiharde klap verkopen. De intensiteit van haar woede was beangstigend. Ze deed daadwerkelijk een stap naar voren en hief haar hand, voordat ze bij zinnen kwam en hem gauw liet zakken, ontzet door wat ze bijna had gedaan.
Ze keerde zich om, ritste haar rugzak open en pakte het enige flesje water dat ze bij zich had. Ze wreef wat water over Ella’s knie en de rest over zichzelf, in de hoop dat dat het branden zou verzachten, maar elke keer dat ze de zwelling aanraakte, leek het erger te worden. Ze keek om zich heen om te zien of er ergens een kraan was, of een fontein, waar ze wat koud water over de pijnlijke uitslag kon laten stromen.
Maar er was niets. Deze bossen waren niet zo kindvriendelijk als ze had gedacht. Er waren geen bankjes, geen wegwijzers. Geen vuilnisbakken, kranen of fonteinen, geen goed onderhouden paden. Er was enkel een oeroud, donker bos, met enorme beuken, dennen en sparren die dreigend boven het struikgewas uit torenden.
‘We moeten naar huis,’ zei ze.
‘Nee,’ begon Marc. ‘Ik wil op onderzoek uit.’
‘Daar is dit geen goede plek voor. Er is niet eens een echt pad. En het is te donker. Doe gauw je jas aan, anders vat je nog kou.’
‘Moet je me eerst vangen!’ Met een ondeugende blik dook het jongetje weg tussen de bomen.
‘Verdomme!’ Cassie stoof achter hem aan, en beet haar kaken op elkaar terwijl de takjes langs haar geïrriteerde huid schraapten. Hij was kleiner en sneller dan zij, en hij lachte haar spottend uit terwijl hij door de struiken vluchtte.
‘Marc, kom terug!’ riep ze. Maar haar woorden leken hem alleen maar aan te moedigen. Ze bleef rennen en hoopte dat hij moe zou worden of genoeg zou krijgen van dit spelletje.
Eindelijk kreeg ze hem te pakken, doordat hij stopte om op adem te komen en tegen dennenappels te schoppen. Ze greep zijn arm beet voordat hij weg kon rennen.
‘Dit is geen spelletje. Kijk nou, dat is een ravijn.’ Even verderop lag een steile afdaling, en ze hoorde stromend water. ‘We gaan terug. Het is tijd om naar huis te gaan.’
‘Ik wil niet naar huis,’ mopperde Marc, die met tegenzin achter haar aan strompelde.
Ik ook niet, dacht Cassie, en had plotseling medelijden met hem.
Maar toen ze terug bij de open plek kwamen, was daar alleen Antoinette. Ze zat op een opgevouwen jas en vlocht haar haar over haar schouder.
‘Waar is je zusje?’ vroeg Cassie.
Antoinette keek schijnbaar nonchalant op. ‘Ze zag een vogel toen je wegliep, en wilde beter kijken. Ik weet niet waar ze daarna naartoe is gegaan.’
Cassie staarde Antoinette vol afgrijzen aan. ‘Waarom ging je niet met haar mee?’
‘Je