Bijna Weg. Блейк Пирс
in een wereld waar bezittingen prioriteit leken te hebben?
Margot leidde haar terug naar de hal. ‘De kamers in die gang zijn afgesloten. De keuken is hierheen, rechts, en daarachter liggen de dienstvertrekken. Links is een kleine zitkamer, en een kamer waar we als gezin eten.’
Op de terugweg passeerden ze een butler in een grijs uniform, met een bezem, stoffer en blik. Hij ging opzij om ze langs te laten, maar Margot keurde hem geen blik waardig.
De westelijke vleugel was het spiegelbeeld van de oostelijke. Enorme, donkere kamers met schitterende meubels en kunstwerken. Stil en leeg. Cassie huiverde. Ze verlangde naar gezellig, helder licht of het bekende geluid van een televisie, als zoiets überhaupt bestond in dit huis. Ze volgde Margot de prachtige trap op naar de tweede verdieping.
‘De gastenkamers.’ Drie smetteloze slaapkamers met hemelbedden werden gescheiden door twee ruime zitkamers. De slaapkamers waren even netjes en formeel als hotelkamers, en de lakens zagen er gladgestreken uit. ‘En de kamers van het gezin.’
Cassie vrolijkte op, blij dat ze eindelijk het deel van het huis zou zien waar gewoond werd.
‘De babykamer.’
Tot haar verwarring was dit weer een lege kamer, waar alleen een grote wieg stond met hoge spijlen.
‘En hier zijn de kamers van de kinderen. Onze suite ligt aan het eind van de gang, om de hoek.’ Drie gesloten deuren op een rij. Margot begon zachter te praten en Cassie vermoedde dat ze niet bij de kinderen naar binnen zou gaan – niet eens om welterusten te zeggen.
‘Dit is Antoinettes slaapkamer, deze is van Marc, en die van Ella ligt het dichtst bij de onze. Jouw kamer is tegenover die van Antoinette.’ De deur stond open, en twee dienstmeisjes waren druk bezig het bed op te maken. De kamer was gigantisch en ijskoud. Er stonden twee fauteuils, een tafel en een grote houten kledingkast. Zware, rode gordijnen hingen langs het raam. Haar koffer was aan het voeteneind van het bed gezet.
‘Je kunt de kinderen horen als ze huilen of roepen. Ga dan alsjeblieft naar ze toe. Morgenochtend moeten ze aangekleed en klaar voor vertrek zijn om acht uur. Ze gaan naar buiten, dus kies warme kleren.’
‘Dat zal ik doen, maar...’ Cassie raapte haar moed bij elkaar. ‘Zou ik misschien wat te eten kunnen krijgen? Ik heb niets gegeten sinds het eten in het vliegtuig gisteravond.’
Margot staarde haar verbijsterd aan en schudde haar hoofd. ‘De kinderen hebben vroeg gegeten omdat wij uit gaan. De keuken is dicht. Morgen wordt het ontbijt om zeven uur geserveerd. Je kan tot dan wachten?’
‘Ik… jawel.’ Ze was misselijk van de honger. Het snoep in haar tas, wat ze voor de kinderen bedoeld had, was plotseling een onweerstaanbare verleiding. ‘En ik moet het bureau e-mailen om te zeggen dat ik ben aangekomen. Zou ik misschien het Wi-Fi-wachtwoord kunnen krijgen? Mijn telefoon heeft hier geen bereik.’
Margot staarde haar met een lege blik aan. ‘We hebben geen Wi-Fi, en er is hier geen signaal. Er is een telefoon in Pierres studeerkamer. Om te e-mailen, moet je de stad in.’ Zonder op antwoord te wachten, draaide ze zich om en liep naar haar slaapkamer.
De bediendes waren weg, en hadden Cassies bed achtergelaten in een staat van koele perfectie.
Ze sloot de deur. Ze had zich niet kunnen voorstellen dat ze heimwee zou hebben, maar ze verlangde ontzettend naar een vriendelijke stem, het geluid van een televisie en de warboel van een volle ijskast. Borden in de gootsteen, speelgoed op de vloer, YouTube-video’s op telefoons. De vrolijke chaos van een normaal gezinsleven – het leven waar ze deel van uit had willen maken.
In plaats daarvan voelde ze dat ze nu al onderdeel was van een bitter en ingewikkeld conflict. Ze kon niet hopen om meteen vrienden te worden met deze kinderen – niet met de gezinsdynamiek die ze tot nu toe had gezien. Dit huis was een slagveld, en hoewel de kleine Ella misschien een medestander zou zijn, vreesde ze dat ze aan Antoinette al een vijand had.
De flikkerende lamp aan het plafond viel plotseling uit. Cassie zocht in haar rugzak naar haar telefoon en pakte haar koffer uit, zo goed en kwaad als het ging in het licht van de zaklamp. Daarna legde ze hem aan de oplader bij het enige stopcontact dat ze kon vinden, aan de overkant van de kamer, en schuifelde door het duister naar haar bed.
Koud, ongerust en hongerig gleed ze tussen de kille lakens, die ze optrok tot haar kin. Ze had verwacht dat ze zich hoopvol en optimistisch zou voelen na het ontmoeten van het gezin, maar in plaats daarvan twijfelde ze of ze wel met ze om zou kunnen gaan, en was ze bang voor wat de volgende dag zou brengen.
HOOFDSTUK VIER
Het beeld stond in Cassies deuropening, omgeven door duisternis.
De levenloze ogen gingen open, en de lippen kwamen van elkaar terwijl het op haar af kwam. De barstjes rondom de lippen werden groter, en toen begon het hele gezicht te desintegreren. Stukjes marmer regenden naar beneden en kletterden op de vloer.
‘Nee,’ fluisterde Cassie, maar ze kon zich niet bewegen. Ze zat vast in het bed, haar ledematen waren bevroren, ook al smeekte haar paniekerige brein haar om te vluchten.
Het beeld kwam met uitgestrekte armen op haar af, terwijl de brokstukken naar beneden bleven vallen. Het begon te gillen, een hoog, dun geluid, en ze zag wat er onder de marmeren huls zat.
Het gezicht van haar zus. Koud, grijs, dood.
‘Nee, nee, nee!’ riep Cassie, en ze werd wakker van haar eigen gegil.
De kamer was aardedonker. Ze was opgekruld tot een rillende bal. Ze ging paniekerig overeind zitten en greep naar een lichtknopje dat er niet zat.
Haar ergste angst... die ze overdag zo beslist probeerde te onderdrukken, maar in haar nachtmerries naar boven kwam. De angst dat Jacqui dood was. Waarom zou haar zus anders ineens de communicatie verbroken hebben? Waarom had ze anders al jaren geen brieven, geen telefoontjes of wat dan ook gehad?
Trillend van kou en angst besefte Cassie dat de vallende stenen in haar droom het geluid was van regen, dat in de wind tegen de ruiten sloeg. Boven de regen uit hoorde ze nog iets anders. Een van de kinderen gilde.
‘Je kunt de kinderen horen als ze huilen of roepen. Ga dan alsjeblieft naar ze toe.’
Cassie was in de war en gedesoriënteerd. Ze wou dat ze een nachtlampje aan kon doen en een paar minuten tot zichzelf kon komen. De droom was zo levensecht geweest dat het voelde alsof ze er nog steeds in opgesloten zat. Maar het gegil moest begonnen zijn terwijl ze sliep – het zou de nachtmerrie zelfs veroorzaakt kunnen hebben. Iemand had haar nodig, en ze moest zich haasten.
Ze duwde de dekens van zich af en zag dat het raam niet goed dicht zat. De regen was naar binnen gewaaid, en de onderkant van de gordijnen was drijfnat. Ze stapte het bed uit, de duisternis in, en liep naar waar ze hoopte dat haar telefoon lag.
Een plas water op de grond had de tegels in ijs veranderd. Ze gleed uit, viel achterover en landde met een pijnlijke dreun op haar rug. Haar hoofd knalde tegen de rand van het bed en even zag ze niets anders dan sterretjes.
‘Verdomme,’ fluisterde ze, rolde zich om voorzichtig, ging op handen en knieën zitten en wachtte tot de pijn in haar hoofd en de duizeligheid zouden gaan liggen. Ze kroop over de tegels op zoek naar haar telefoon, hopende dat die niet in het water lag. Tot haar opluchting was die kant van de kamer droog. Ze deed de zaklamp aan en ging voorzichtig staan. Haar hoofd bonkte en haar t-shirt was doorweekt. Ze rukte het uit en trok snel de eerste kleren aan die ze kon vinden: een sportbroekje en een grijs topje. Op blote voeten rende ze de kamer uit. Met haar zaklamp scheen ze op de muren, maar ze zag geen lichtknopjes. Voorzichtig volgde ze de lichtstraal in de richting van het geluid, naar de suite van de Dubois. De dichtstbijzijnde kamer was die van Ella. Cassie klopte zachtjes op de deur en ging naar binnen.
Gelukkig, eindelijk licht. In de gloed van de plafondlamp zag ze het bed bij het raam, waar Ella haar dekbed van zich af had geschopt. Schreeuwend en gillend vocht ze tegen de demonen in haar droom.
‘Ella, word wakker!’ Cassie sloot de deur achter