Wij, weekdieren op drift. Christiaan Thierens
kwam om tussendoor een luchtig praatje te maken of mij te plagen, kruisten onze blikken elkaar, en ik ontdekte in de hare genoeg afgunst en weerzin om een heel regiment op stang te jagen. Ik deed dan ook opzettelijk lief tegen Guy, nog meer dan anders, en ik hield dat vol tot ik haar compleet zag verbleken. Het was echt eng, maar ik genoot. Ik won altijd.
Er was ook een andere vrouw, iets ouder, die een broekpak in Veronees groen droeg, een heel duur ensemble, absoluut. Dat zag je zo. Misschien van Maison Natan. Zij was minder discreet in haar bewondering voor Guy, en zodra hij in haar omgeving kwam, trok zij hem brutaal naar zich toe om een of ander verhaal op te dissen met haar schellende stem en in het platste taaltje dat ik ooit gehoord heb. Welke versiertrucjes zij gebruikte, weet ik niet, maar zij slaagde er toch telkens in om hem aan te klampen. Waarachtig, soms legde zij zelfs haar arm wulps en vrijpostig op zijn schouders. Zeker, ditmaal kwamen de jaloerse blikken van mij. Ik geloof dat zij na haar eerste glas champagne al dronken moet geweest zijn, dat zou veel verklaren.
Een dergelijke nacht met een dergelijk publiek kon niet voorbijgaan zonder de nodige incidenten. De ervaring had mij dat geleerd. Ik wist dat de gesprekken, de discussies en de meningsverschillen steeds hoger zouden oplaaien en dat er vroeg of laat zou geruzied worden. Het was slechts een kwestie van tijd. Hoewel ik er niet echt verlangend naar uitzag en de glorietijd van het duel al lang voorbij was, hoopte ik toch altijd dat er iets zou gebeuren, gewoon omdat het leven en opwinding in de brouwerij bracht. Bij elk relletje, hoe futiel ook, amuseerde ik mij kostelijk – meestal samen met de andere omstaanders – op voorwaarde weliswaar dat ik er niet zelf rechtstreeks bij betrokken was. Maar dat was deze nacht dus wel het geval.
Het was een vervelend incident, niet zozeer omwille van de herrie op het ogenblik zelf (die was vlug vergeten), maar vooral omwille van de rusteloze nachten die het achteraf bij mij teweegbracht. Het lichtte immers een donker deel van de sluier op over de manier waarop sommige ‘vrienden’ mij al die tijd beschouwd hadden.
Onze groep bestond op dat moment uit een tiental heren. Ik was de enige vrouw van het gezelschap, een situatie die ik eigenlijk wel graag had. Samen met Guy vormde ik zowat het middelpunt van de groep en van het gesprek. Wij hadden juist heel diplomatisch de vraag onbeantwoord gelaten hoe het nu precies zat tussen ons beiden, toen iemand van de aanwezigen – ik weet echt niet meer wie – mij uitdrukkelijk vroeg wie van al de verzamelde heren mijn uitverkoren gezelschap zou zijn om samen naar de Moulin Rouge te gaan. Het was een rotvraag. En ook de toon was klote.
Onmiddellijk barstten overal vurige stemmen los met de vraag: “Ben ik het? Zeg dat ik het ben, Pru!” Als een bende uitgelaten kinderen op hun speelplaats. En een tel later werd de opdringerige vraag door één of twee stouterds spottend gewijzigd in: “Ben ik het, Heer? Ben ik het?,” zoals het ergens in de Bijbel staat. De humor was hier al ver te zoeken, vond ik, maar alles samengenomen was het nog niet zo misplaatst, gezien de gelijkenis met de ijver en de kommer van de apostelen van Jezus.
Ik was zeker niet van plan ook maar iets ernstigs te antwoorden. Ik had hiervoor uiteraard tal van redenen, maar de belangrijkste was dat ik in deze kwestie Guy (die zich totaal afzijdig hield), had moeten aanduiden, en alleen Guy – maar ik wilde wel met iedereen op goede voet staan, en blijven staan. Dus nam ik mij voor om de gemakkelijkste en veiligste weg te kiezen en de vraag gewoon te negeren. Tot opeens iemand de laatste vraag opnieuw wijzigde – als een ongepaste grap of als een domme verspreking, zogezegd – en de vraag weerklonk: “Ben ik het, hoer?” Het was iemand wiens naam ik liever vergeet.
Het spelletje viel opeens stil. Iedereen voelde zich vreselijk gegeneerd. Ik meende niet goed gehoord te hebben, en wilde repliceren. Maar Guy was mij voor. Hij zei ijskoud en met nauwelijks beheerste woede: “Kom even mee naar buiten, felle. Ik heb je iets te zeggen.” Niet meer dan dat, maar bijzonder dwingend en streng. De twee mannen gingen daarop inderdaad naar buiten, en na enkele seconden kwam Guy terug, alleen ditmaal, en rimpelloos. Als een echte gentleman. De andere verscheen helemaal niet meer op het toneel. Hij was blijkbaar met de staart tussen de benen afgedropen. In de ‘zachte’ versie tenminste, want ik wist ook dat Guy genadeloze vuisten had en stalen spieren, en ik vermoedde dat hij die combinatie even getoond en gedemonstreerd had in enkele vlugge bewegingen.
Hij glimlachte geruststellend toen hij weer binnenkwam en bijgevolg was het incident door ons allen in een oogwenk vergeten. Zo gaat dat. Aan de buitenkant, tenminste. Ik voelde mij sterker dan ooit en deed een verzoek aan het strijkje om de French cancan in te zetten. Dit was een idee uit de duizend, want die muziek gaf aanleiding tot urenlang dansen en vrolijkheid – ook tot onschuldige en minder onschuldige spelletjes, jawel – en het succes ging in stijgende lijn, tot het eind. Eigenlijk was het min of meer ons bal geworden, met Guy en zijn Prudence aan de teugels, en het werd alleen onderbroken door collectieve aanvallen op het koud buffet, dat in één woord hemels was. Ik deed mij hoofdzakelijk te goed aan de zalm in roomsaus, de truite aux amandes en de rijke avalanche van zeevruchten, en achteraf probeerde ik nog de Haagsche Bluf en de Kir Royal Sorbet – weergaloos, letterlijk weergaloos. Dit alles in verschillende statiën natuurlijk, in episoden.
Mede door de emotionele gesprekken, de rel, het buffet en de overrompelende ambiance van onze dansmarathon, was ik Quentin steeds meer uit het oog verloren. Al heel vlug eigenlijk. In het begin had ik hem nog wel daar aan de massieve marmeren trap bij Theo R. zien zitten, maar die was ongemerkt weggevoerd omstreeks elf uur – waarschijnlijk zonder van iemand officieel afscheid te nemen. Dat kwam ik te weten toen hij al uren verdwenen was en sommige enkelingen ontdekten dat er toch blijkbaar iets – of iemand – ontbrak …
Reeds lang daarvoor echter was Quentin uit mijn gezichtsveld vervaagd. Vóór middernacht had ik mij er wel nog even over verwonderd waar hij uithing, ik had ook even gepoogd hem onder de aanwezigen te herkennen – maar ik had het te druk om veel tijd en aandacht aan mijn verloren schaap te besteden. Ik was voortdurend omgeven door pientere belangstellenden en ik liet mij onbewust vlug meeslepen in de wervelende euforie van het bal.
Daar kwam nog bij dat ik elk nieuw voorstel van Guy enthousiast steunde om de massa in beweging te krijgen. Eens de eerste dans ingezet, hielden wij eigenlijk niet meer op. De dode momenten, de zo gevreesde dipjes bleven uit, of beter gezegd: wij waren ze voor. Ik draaide uren mee in de roes van mensen, stemmen, rook en champagne. Het was niet allemaal grandeur en grand chic, o neen, want Guy dacht de domste en de leukste spelletjes uit; als een ervaren ceremoniemeester gaf hij het strijkje voortdurend zijn invallen en instructies mee, en hij wijzigde de dansen én de dansers om de haverklap. Hij was de gangmaker, de held, de dirigent van heel het gebeuren, en samen dreven wij het bal naar een ongezien hoogtepunt. Ongezien, ja, letterlijk en zonder overdrijven, want lange tijd leek het alsof er nooit een einde aan zou komen. Er was ook blijkbaar geen kat die daar ook maar één seconde aan dacht.
Het was toen wij met zijn allen een slang vormden – de ongedwongen en zo populaire polonaise – dat Guy zijn handen op mijn schouders legde en Quentin ter sprake bracht. Zijn mond was zo dicht bij mijn oor dat ik daar een nevel van speeksel voelde.
“Waarom doet Quentin toch niet mee?” riep hij tegen mijn kapsel. Hij riep omdat het de enige manier was om zich verstaanbaar te maken – iedereen brulde immers de overbekende schlager van een vorige jaargang mee. Ik ben met jou niet getrouwd van Tony Bass, als ik mij niet vergis.
“Quentin? Waar zit die misschien? Ik ben hem eerlijk gezegd al een hele tijd uit het oog verloren.”
“Zo’n kwartier geleden stond hij nog met enkele jongelui dronken te doen bij het koud buffet. Hij scheen zo’n beetje het middelpunt en de grote attractie te zijn van een vijftal anderen. Allemaal keurige jongelui van goede afkomst, denk ik wel. Ze schenen zich kostelijk te vermaken. Ik geloof dat Quentin heel grappig was en dat hij genoot van zijn succes. Let op: dat was mijn indruk van het gezelschap in één korte glimp. En eigenlijk had ik er geen aandacht voor.”
“Zo? Wel, doe mij dan alstublieft een genoegen en ga prestissimo naar hem toe, en vraag hem of hij naar hier wil komen. Hij heeft daar niets uit te richten, hij verspilt daar zijn tijd. Hier zal hij zich ongetwijfeld ook beter vermaken. En zeg maar dat ik het je gevraagd heb.”
Guy vertrok dus op zijn missie, een beetje aarzelend, geloof ik. Hij liet niet graag zijn polonaise in de steek, en mijn dwingende toon zal hem ook wel verrast hebben. Waarschijnlijk