Wij, weekdieren op drift. Christiaan Thierens

Wij, weekdieren op drift - Christiaan Thierens


Скачать книгу
bevat. Naarmate het leven zich ontwikkelt krijgt de zandloper een vastere vorm en wordt hij stabieler, terwijl de vreemde vloeistof begint te klonteren zoals bij het karnen van melk. Dit proces is tot een eind gekomen als de lopende inhoud van de bokaal helemaal gecondenseerd is tot een hoop kleine vaste balletjes – energiepillen, als het ware, klaar voor gebruik. Dat is de diesel voor ons verdere leven, voor ons lichaam en onze geest. Voor ons denken, ons bewegen, ons voelen. Voor onze ergernis, onze woede, onze lach, ons enthousiasme. Zelfs onze fantasie verbruikt, ons dromen … Begrijpt u nu beter wat ik bedoel? En als de diesel opgebruikt is, valt de motor stil. Punt. Dan is het afgelopen, ziet u?”

      “Ja, ja. Een zeer interessante gedachte. Verdient te worden bestudeerd. Maar ik vrees dat je nu toch een ­beetje in het ijle gepraat hebt, ondanks die illustratie. Ik maak er een concrete vraag van: wat is het verband tussen die theorie over de balletjes energie en je eigen woorden, die je een minuut of zo geleden hier uitgesproken hebt?”

      “Ik ga uw vraag vertalen. Nogmaals. U vraagt in feite hoe wij bij dit onderwerp terechtgekomen zijn? Wel, als ik mij goed herinner, was de cruciale vraag – de hoofdvraag – waarom ik altijd spreek met een speciale bedoeling, en alleen dan? Het antwoord ligt toch voor de hand? Mij werd, zoals elk redelijk wezen, een bepaalde hoeveelheid energie toegemeten, en indien ik zou spreken in het wilde weg, zonder nut, zonder bedoeling, zonder effect, dan zou ik energie zomaar weggegeven hebben, dan zou ik iets verloren hebben zonder ervoor iets te hebben teruggekregen. Verspilling is dat, pure verspilling. Wij verliezen zo al genoeg energie, ook al beseffen wij het niet. Ook al willen wij het niet. Maar het is zo.”

      “Ha! Maar als ik je dan goed kan volgen, euh … Quentin, dan brengt elke activiteit, zelfs spreken, ons dichter bij de dood? Met andere woorden, jij bent bang voor de dood, nietwaar? Waarom zou je anders zo spaarzaam zijn met je activiteiten?”

      Quentin wilde antwoorden, maar hij slikte het in. Maar goed ook, dacht ik, want ik verveelde mij blauw en ik vond dat een dergelijk gesprek gewoon niet hoorde op een galabal – ook al werd het uitgelokt door de gastheer zelf die nu peinzend voor zich zat uit te staren. De dood, stel je voor! Misschien wachtte de man op de reactie die maar niet kwam. Ik geef toe dat ik de draad ook al een tijdje kwijt was. Daar kon ik niets aan doen omdat enkele luidruchtige gasten al meermaals gepoogd hadden mij van de twee sprekers weg te trekken.

      “Maar je schrijft dus gedichten, niet?” hernam Theo R. nogal formeel, op een toon alsof hij met zijn gedachten elders was. Het klonk als een vraag, maar het betekende gewoon: amen. Niet meer of niet minder. Dat had Quentin dus zeker niet zo begrepen.

      “Ja, ik schrijf gedichten. Maar voor wie, en waarom, dat is een andere vraag – kernvragen. Als u aandringt, kan ik u wel het antwoord geven, maar ik geloof dat het ons vanavond te ver zou leiden – het is tenslotte feest, uw feest, nietwaar? Hoewel, misschien toch nog dit. Ik had een tante Magda, een halfzus van mijn vader, en die schreef ook. Teksten en gedichten en zo. Maar zij deed dit niet met een eventuele uitgave in gedachten, vermoedelijk zelfs niet om gelezen te worden. Zij deed het voor zichzelf, en met zichzelf. Ik bedoel daarmee dat zij niet zo’n sociaal type was en dat zij ondanks dat ze wel graag converseerde en wijze gesprekken voerde – dus deed zij het maar met zichzelf. Ik heb haar nooit goed gekend en toen zij in een tehuis was opgenomen heb ik haar slechts eenmaal bezocht, maar ik weet dat zij een apart en bijzonder intelligent iemand was – en niet echt gek. Toen zij nog op reis ging met haar overleden echtgenoot – een globetrotter én een flierefluiter, volgens mijn vader – toen kon zij nooit zeggen wat zij precies bezocht en bekeken had, of wat ze samen meegemaakt hadden, maar ze kon wel haarfijn uitleggen wat zij gedacht en overwogen had op die momenten dat zij met haar man de vierhonderdvijftig trappen van de basiliek van Sevilla deden. En die gedachten legde zij dan vaak vast in een boekje. Gedachten en gevoelens, maar geen belevenissen, geen reisverhalen. Die had zij zelfs niet, de ervaring was aan haar voorbijgegaan. Misschien vormde tante Magda wel het begin van mijn schrijven.

      “De vraag houdt mij zeker bezig. Ik denk wel dat er een stukje tante Magda in mij zit, hoewel wij geen bloedbanden hadden, want zij was een stieftante. Dit kan ik u echter zeggen: ik schrijf in geen geval gedichten om den brode of op eenvoudig verzoek. Ook niet om er de andere mensen mee lastig te vallen, of om hun hoofdpijn en stress te bezorgen – of om de verkoop van verklarende woordenboeken en encyclopedieën te bevorderen. Ik hoop dat u mij begrijpt. Die laatste zinnen openbaren heel mijn poëtica. Ze zijn trouwens sarcastisch bedoeld, weet u?”

      Theo R. grijnsde in zijn rolstoel. Misschien had hij het heel goed begrepen, in tegenstelling tot de verwachtingen. Waarschijnlijk had hij ook de contradictie in de gedachtegang gehoord.

      “Eigenlijk hoor ik je nu tussen de regels zeggen dat je intelligente, zelfs slimme gedichten schrijft, en dat bevalt mij wel. Zeer zeker!”

      “Dat hangt ervan af. Misschien heeft u gelijk, maar toch niet helemaal, vrees ik. Want wat bedoelt u met die termen? Intelligente, slimme gedichten?”

      Theo R. was nu weer helemaal bij de les. De Montgomery kon hem op dat moment blijkbaar niet veel meer schelen. Voorlopig niet.

      “Wel, gedichten met een boodschap. Gedichten met een pointe, zoals dat genoemd wordt. Je hebt ook zo van die prachtige liedjes, met songteksten waarbij je moet nadenken. Geen onzin die al duizendmaal herhaald is, zoals: ik hou van jou, ik blijf je trouw. Maar goede teksten.”

      Quentin lachte schamper.

      “Ja, bewaar mij van die voorspelbare rijmelarij en die gesuikerde serenades. Ik heb daar ook hartgrondig de pest aan. En het is wel zo dat Bob Dylan en Herman van Veen sterk aanleunen bij de ware poëzie. En vooral Keith Reid, dat is een dichter in hart en nieren. Maar ik vrees dat je hen op één hand kunt tellen. Dat zijn mannen die je doen nadenken, die je aanzetten tot reflectie.”

      “Ja, dát is het. Dat is precies wat ik bedoel met intelligente schrijvers. Ja, ja … Je bent een interessante jongeman, Quentin. In menig opzicht. Je bent nog jong natuurlijk. Wellicht zul je het heel ver brengen. En je praat heel wijs en verstandig. Ik had dat eigenlijk niet verwacht. Ik had mij een van die liederlijke dichters voorgesteld, een van die lompe, onhandelbare schreeuwers en drinkebroers, die niet weten hoe ze zich moeten gedragen. Weet je, toen ik als jong broekje in de weerstand zat, toen arriveerde in onze groep een dichter, een dromer. Wel, bij zijn eerste actie liep hij al domweg in een hinderlaag en stierf onder een regen van nazi-kogels. Een dichter! Maar jij bent anders, jij bent zelfs bewonderenswaardig intelligent, ook al zou men dat niet zo zeggen bij zo’n jeugdige snoeshaan. Ik bedoel, je bent misschien wel lomp, maar je weet het dan toch handig te camoufleren – en daardoor bewijs je ook, en eens te meer, dat je hersens hebt. Het verrast mij trouwens ook hoe gewoontjes je alles uitdrukt, meestal toch. Ja, ik zal mijn mening over het volk van dichters moeten herzien … Een fles champagne nog, van mijn champagne, en vlug!”

      Dat laatste riep Theo R. tot de verpleegster-lijfwacht, die tot dan toe als een versteende pop op de achtergrond gestaan had. Het mens haastte zich ogenblikkelijk weg. Haar almachtige werkgever lachte clandestien, maar ik had de indruk dat het eerder om zijn eigen laatste woorden was dan om het gedrag van zijn Slovaakse sergeant. Ondertussen klopte hij ettelijke keren vaderlijk op Quentins knie, en vervolgde.

      “Maar wat mij toch dwars zit, is het nut van dichters en gedichten. Zelfs al zit er een boodschap verscholen in de mooie woorden. Waartoe is al dat gerijm en geschrijf nodig? Het levert niets op, meestal kost het zelfs stukken van mensen. Zelfs toiletpapier is nuttiger. Ik vind het gewoon tijdverlies, niet? Zeg nu zelf, je verspilt er toch veel tijd mee die je veel beter zou kunnen besteden? Hoeveel tijd kost het je bij voorbeeld om een gedicht te schrijven? Ik bedoel een fatsoenlijk gedicht, een gedicht dat je graag leest of dat je graag aanhoort – hoewel ik moet toegeven dat ik nog nooit zo’n gedicht gelezen heb. Hemeltje, ik mag er niet aan denken!”

      “Dat kost mij slechts een mum. Ik schrijf mijn gedichten in geen tijd. Ik schrijf zoals ik denk, zoals ik spreek, zoals ik droom. Het kost mij helemaal geen moeite. Ik denk, ik droom, ik voel gewoon zo. Ik hoef slechts mijn gedachten, mijn gevoelens, mijn dromen op papier te zetten, en ik heb een gedicht. De kwaliteit van mijn woorden hangt rechtstreeks af van de kwaliteit van mijn innerlijke leven. Dat zijn mijn gedichten, en dat zijn de enige goede. Let wel, ik spreek nu voor mijzelf. Hoe anderen het aan boord leggen, dat weet ik niet. Maar


Скачать книгу