Wij, weekdieren op drift. Christiaan Thierens
Weliswaar waagde ik het om in één en dezelfde adem een voorwaarde te verbinden aan mijn ja: ik wenste namelijk dat Quentin ons zou vergezellen. Ik had niet verwacht dat Guy hierop ronduit positief zou reageren, en ik had gelijk. Hij was er werkelijk niet erg voor te vinden, maar ik kon hem met enige moeite overhalen door Quentin als een zeer aangenaam en sociaal gezelschap af te schilderen, iemand die met iedereen overweg kon en zich nooit opdrong. Waarop Guy wat gromde, mij dan een kus gaf en slaperig zei dat het voor hem al goed was. Ik denk dat hij bedoelde: je kan het niet helpen, er is niets aan te doen.
Zo erg had ik trouwens niet gelogen. Quentin kon inderdaad met iedereen overweg en hij drong zich nooit op. Maar wat dat ‘sociale’ betrof, had ik wel schromelijk overdreven. Quentin zou er niet van houden om midden in een woelige massa opgedirkte en protserige typen te verkeren, en misschien zou hij zich zelfs in de praat van de rijkelui vervelen. Voor mij zelf was het nochtans de enige open weg om hem bekend te maken bij een ruimer en gedistingeerd publiek, en ik was ervan overtuigd dat die nacht zijn vruchten zou afwerpen. Het was een weg die voor de hand lag.
Theo R. had ik al eerder ontmoet, wie niet? Slechts eenmaal, ja, toen de verdorven Eustache mij meegetroond had, en toch vermoedde ik dat de man mij zich nog wel zou herinneren. Dat was zelfs meer dan waarschijnlijk, want hij had een voorliefde voor mooie, jonge mensen – zowel de vrouwelijke als de mannelijke variant. Ik achtte het goed mogelijk dat hij Guy verzocht had om mij aan zijn zijde mee te brengen (en niet zijn vrouw), maar ik interpelleerde Guy daarover niet, want zoiets was delicaat en hij zou het toch ontkennen. Maar het zou bijzonder de moeite waard zijn om Quentin aan Theo R. voor te stellen: Theo R. was rijk en machtig, hij vermocht veel, hij kende iedereen, en hij was niet alleen verslingerd op mooie, jonge mensen, maar ook en vooral op intelligente mensen – zoals Quentin, zonder twijfel.
Dit was precies wat ik mij nog kon herinneren van onze eerste en enige ontmoeting: een gezette senior, nogal klein van gestalte, met een kalend, glimmend hoofd als een zwetende pompoen. Van zijn uiterlijk moest hij het dus niet hebben, wel van zijn extravagante, grillige trekjes, zijn reputatie, en vooral van zijn vermogen. Hij had overal talrijke vrienden – tegenwoordig zou men dit een uitgebreid netwerk noemen – en nog meer verborgen vijanden. Relaties had hij te kust en te keur. Eens was hij getrouwd geweest – zo luidde het hardnekkige gerucht – maar dat was verleden tijd. Volgens Guy hield hij er nogal wat vriendinnen op na, maar geen vaste relatie. Kortom, in alles geleek zijn situatie op de hofhouding van de Franse koningen vóór hun onthoofding.
Ik wist nog dat Theo R. op die decadente afterparty van Eustache voortdurend omringd was geweest door mannelijke en vrouwelijke kennissen van diverse pluimage, die zich gedroegen als vliegen om een stroopkwast, en dat hij zich in dat gezelschap bewoog als een Amerikaanse president tussen zijn bodyguards. Fascinerend, zo waren zijn verschijning en zijn entourage in elk geval geweest. Met de glitter van briljanten alom.
Hij had geknipoogd naar mij en in de loop van de nacht had hij zich korte tijd amusant en flatteus met mij onderhouden. De man en zijn reputatie waren trouwens één en hetzelfde, merkte ik. De enige middelen om door te dringen in zijn kring waren dan ook grote rijkdom of vrouwelijk schoon, en ik was er makkelijk en spontaan in geslaagd. Ik zou er nu even makkelijk in slagen om Quentin te doen doordringen – en met een voldaan gemoed draaide ik mij naar Guy, en besteedde al mijn aandacht aan mijn uitgekiende schoolmeester, die nog meer ambities had dan ik.
THEO R. lag in bed en hij voelde de pijn weer opkomen. Hij wreef krachtig en regelmatig over zijn scheenbeen in de hoop dat het knagen zou verdwijnen. Meestal lukte dat wel, maar als het niet verbeterde, zou hij de verpleegster bellen. Dat zou hij nu toch zeker doen. Hij betaalde duizenden voor dat mens, en zij moest er dan ook maar voor werken, ook al was het nacht en ook al was zij een buitenlandse.
Om zijn aandacht van zijn gepijnigde benen af te leiden, begon hij te dromen van het bal, door hem zelf georganiseerd. Hij overliep met uiterst geconcentreerde aandacht de lijst van gegadigden, en vergenoegd werd hij er zich opnieuw van bewust hoe gesofisticeerd hij was te werk gegaan bij het uitkiezen van zijn gasten.
De helft van het gezelschap bestond uit de groten van de handelswereld, allen gegoede kennissen die het ver gebracht hadden, zoals hij. De andere helft beschouwde hij als een selectie van het brein van de stad, de intelligenten – rechters, magistraten, twee notarissen, diverse artsen, een chirurg, enkele wethouders, een professor, een universitair onderzoeker, een hooggeplaatste militair van de Navo, een bevriende schooldirecteur. Ook een bibliothecaris en haar dementerende voorganger, allebei fanatieke boekenwurmen, maar dat was hun zaak. In elk geval van de eerste tot de laatste gezaghebbende figuren. En intelligent.
Niet dat de zakenmagnaten niet intelligent waren – maar die waren het op een andere manier, dat waren de uitgeslapen vossen. Zij hadden het gemaakt in het leven, ofwel door hun afkomst, ofwel door hun sluwheid en wat geluk. De vastgoedmakelaar had trouwens veel, zo niet alles, te danken aan zijn vrouw die een actuaris was. En evenzo kon hij zeggen dat alle uitgenodigde intelligenten het ook ver gebracht hadden, precies zoals de magnaten, maar dan ook weer op hun andere, eigen manier. Eigenlijk was heel het gezelschap, de mannen althans, thuis te brengen onder de noemers welvarend en intelligent. Alle mannen, zonder uitzondering. En dan had je natuurlijk ook de vrienden van vroeger nog, van de weerstand. De strijders, de avonturiers, de helden – die hun les hadden geleerd in de school van het leven, zoals men het wel eens durfde te noemen.
Ook de geslachten waren mooi verdeeld. Er zouden iets meer mannen dan vrouwen zijn, comme il faut, en dat hield het peil en de allure van het bal hoog. Hij was er immers van overtuigd dat vrouwen geen inbreng mochten hebben op het verstandelijke vlak, gewoon omdat ze daartoe niet in staat waren. Hun rol was mooi te zijn en de mannen te behagen, niet meer dan dat – dat hadden de Fransen door de eeuwen heen volgehouden, en ze hadden gelijk ook. Vrouwen moesten voor de couleur locale en het entertainment zorgen, dat was alles. Pacifisten en democraten hadden weliswaar een andere mening, dat was hun goed recht. Maar de natuur was nu eenmaal zo.
Dan waren er ook nog enkele jonge homo’s uitgenodigd. Een risico, maar een must voor elke gastheer die de toon wilde zetten. Het was gedurfd, maar progressief. Het was tegenwoordig tout ce qu’il y a du chic. Hij kon die kereltjes – die zich om god weet welke reden ‘nichten’ lieten noemen – niet luchten, maar ze mochten niet ontbreken op een bal dat in de wijde omgeving de naam zou hebben groots, liberaal en vrolijk te zijn. Een positief punt was wel dat ze altijd goed waren voor een grapje of een plagerij. Die jongelui konden alles verdragen. Het waren weke, onnozele halzen die te idioot en naïef waren om te beseffen dat er om hen gelachen werd, en er wérd dan ook stevig om hen gelachen. Maar goed ook. Anders waren ze totaal overbodig.
Theo R. drukte op de zoemer die de verpleegster in de kamer ernaast moest wekken. De pijn was niet verdwenen, integendeel. Zij moest hem maar weer een injectie geven, of zij het nu goed vond of niet. Hij betaalde, en dus stelde hij de wet. Zij moest morgen ook maar eens degelijk met die dokter praten – naar haar zou hij wel willen luisteren: zij was toch niet zomaar een verpleegster van dertien in een dozijn, en bovendien was ook de dokter niet van hier, hoewel hij uit een totaal ander continent kwam. Korea? Japan? Een vermaard nefroloog, een nierspecialist, maar raar genoeg had hij vooral pijn in zijn onderste ledematen. Het begon altijd in de rug … Hoe dan ook, die kwakzalver zou ervoor moeten zorgen dat het allemaal vlug beter werd, of anders kon hij gaan aanschuiven aan de voedselbank. Geld speelde geen rol, dat moest die vreemde snuiter intussen al ondervonden hebben. En aangezien hij financieel carte blanche gekregen had, kon hij ook maar een extra inspanning leveren om zijn patiënt te genezen, of duurzaam op te krikken. Want die wilde in topvorm op zijn eigen galabal verschijnen.
De Slovaakse verpleegster kwam binnen en hield de naald tegen het licht. Theo R. glimlachte. Hij ontblootte zijn dij en wachtte op de verlossende prik. En ondertussen speelde zijn fantasie met een niet zo onschuldig binnenpretje.
Hoofdstuk 2
IK kan moeilijk zeggen dat Quentin in de wolken was over mijn plannen en verrichtingen. Ik vertelde hem van mijn gesprek met Guy – ik liet alle bijkomstige details achterwege – en van diens voorstel om Quentin bij hem thuis eens te ontvangen en te beluisteren. Hij zei dat hij nog steeds niet het nut inzag van een dergelijke ontmoeting. Guy was tenslotte niet meer dan een studieprefect, en bovendien iemand die ongetwijfeld misleid