Wij, weekdieren op drift. Christiaan Thierens
hebt? Daar geloof ik geen barst van!”
Ik lachte. Quentin kon maar niet geloven dat ik echt zo gewild was bij hen. Hij kende die wereld niet – nog niet – en hij was zich ook absoluut niet bewust van de kracht van vrouwelijke charmes. Ik had hem al vaak verteld over dat bijzondere milieu van superlatieven, dat is waar, maar hij had er geen voeling mee. Integendeel, het waren mensen die hij haatte, en hij veronderstelde dat ze op de een of andere manier misbruik maakten van mij. Ik nam hem dit helemaal niet kwalijk. Als hij geen dichter was geweest, dan was hij toen waarschijnlijk een communist geweest, of een grimmige inciviek in de onderwereld, zo dacht ik erover.
“Maar ja, maar ja. Jongen, ik mag vragen wat ik wil. Ze vechten om mij een genoegen te doen. Wat anders gaan ze met hun geld en hun tijd uitrichten? Well respected men … Maar je zult het toch pas geloven als ik je met de neus op de resultaten druk, als je het allemaal zelf ondervonden hebt. Vergeet niet, het zijn mensen – ik bedoel: het zijn ook mensen. Met de goede en de slechte kanten van de soort. En ze zijn vermogend.”
“Goed dan. Maar wat zien ze dan toch in jou? Waarom willen ze alles voor jou doen?”
“Dat is iets wat jij wel nooit zult begrijpen. Ikzelf vond het ook heel vreemd in het begin, toen ik nog een bakvisje was. Ik denk dat ik van binnen zelfs in opstand kwam. Ik wist ook niet hoe het er bij de oudere mensen aan toeging, zeker niet bij die mensen. Ik had thuis niet anders gekend dan de problemen om elke week rond te komen, met dan nog een vader die onvoorspelbaar was – volgens sommigen een halve gek, volgens anderen een uitvinder en een half genie – een vader ook die soms zijn handen niet kon thuishouden. Maar, vriendje, ik ben nog steeds een jonge vrouw, en zij zijn mannen, meestal ook verwende mannen. En ik schijn nu eenmaal iets te bezitten wat alle mannen aantrekt. Alle mannen, behalve jou en die anderen natuurlijk. Het is niet alleen charme, het is nog iets anders, iets meer. Ik hoef niets speciaals te doen. Ik hoef ze zelfs niet uit te dagen of zo. Ze zeggen dat ik het verschil maak op feestjes, stel je voor. Ik amuseer mij gewoon, ik praat en ik dans en ik lach met iedereen, zonder uitzondering. Ik heb geen enkele voorkeur, geen voorliefde – toch niet als ik uitga – en hoe meer ik mij amuseer, hoe aantrekkelijker ze mij vinden. En het dateert al van de tijd van Adam en Eva en de verleiding in het aards paradijs.
“Stel je eens voor, Quentin, dat ik een jongen was. Of neen: stel je eens voor dat je een heel leuke jongen kende met een engelengezichtje en een even aanbiddelijke figuur – meen nu niet dat ik zo over mijzelf denk – wel, stel je eens zo’n jongen voor. Zou je niet alles voor hem willen doen, in de mate van het mogelijke? Ik bedoel, ook al doet hij niet meer dan gewoon aanwezig zijn en lachen? Zou je niet alles voor hem willen doen? Zou je hem niet uit eigen beweging alles proberen te geven wat hij nodig zou kunnen hebben? Zeker als er ook anderen waren die dat deden. Zou je die anderen niet de loef willen afsteken, en wensen dat die geweldige jongen jou boven alle anderen verkiest – dat hij iets vaker en dieper naar jou zou glimlachen?”
“Jazeker. Eigenlijk zou ik willen zeggen: ja – maar ik bedoel in feite neen. Als ik zou weten dat een massa anderen achter die halfgod aanzit, en dat hij mij gewoon in het rijtje onderbrengt en rangschikt, dan zou ik dat niet doen. Dan zou ik hem laten vallen als een steen. Ik zou natuurlijk wel willen dat hij mij verkiest boven de anderen, maar dat is hier niet het geval in onze hypothetische situatie, aangezien jij toch ook niemand verkiest. Je moet weten, Pru, dat ik een jongen wil om te trouwen en te houwen, om mee te leven, en niet zomaar voor een pleziertje of een long distance-glimlachje. Ik wil hem hebben … Hebben! Bezitten! Maar als ik de vergelijking werkelijk doortrek, dan betekenen je woorden dat je denkt dat al die rijkelui verliefd op je zijn?”
Ik moest eventjes die laatste redenering verwerken eer ik antwoord kon geven. Hij had nochtans gelijk. Ze waren allen min of meer verliefd op mij, dat kon niet anders. Ik had er nooit een minuut bij stilgestaan. Voor mij waren ze gewoon interessante kennissen, goed voor een avondje uit, mensen in wier gezelschap ik mij feestelijk vermaakte, effectieve warmbloedige remedies tegen de verveling. Maar nu moest ik toegeven dat ik hun idiote verliefdheden en avances volledig verwaarloosd had. Ik had het eigenlijk nooit willen weten. Erger nog: ik moest ook toegeven dat ik niets van dien aard voor hen voelde. Ze lieten mij koud. Op Guy na, misschien.
“Welja, misschien zijn ze een tikkeltje verliefd op mij. Maar dat is iets totaal anders dan wat jij verstaat onder verliefd-zijn. Bij deze typen is het meer een spel, een avontuur, een beetje apenkuren. Een soort wedstrijd, een tweede jeugd. Het is hun niet-aflatende veroveringstocht als jager, de aangeboren zoektocht naar de prooi. Het is instinct. Begrijp je, ze zouden wel willen vrijen, maar dan heel stiekem, en van trouwen zou helemaal geen sprake zijn. Dat zou alles voor hen bederven, zeker weten. Dat is te ernstig. De pogingen om de buit binnen te halen zijn belangrijker dan de buit zelf. Het is ook een erezaak.”
“Dat zou best kunnen, ja. Voor de Neanderthalers van deze tijd.”
Wij lachten. Wij hadden al vaker over mijn vriendenkring gesproken, en ik wist dat het moeilijk was om zijn vooroordelen weg te werken. Het was bijna onmogelijk. Voor hem waren het allen kapitalisten, verwende burgers, opportunisten … Eigenlijk had hij grotendeels gelijk, in theorie althans, maar hij scheerde hen jammer genoeg allen over dezelfde kam. En het leven van vermaak en onschuldige pret was hem volkomen vreemd. Quentin had alleen rijke gevoelens, hij was te kwetsbaar en te sensitief. Hij had ook al zoveel dingen meegemaakt, en daar leefde hij van: van zijn gevoelens en zijn herinneringen.
“Maar, Quentin, je hoeft je niet echt in te laten met hen. Kunnen wij niet afspreken dat je gewoon doet wat ik je zeg, en dat ik dan voor de rest zorg? Het is voor mij een peulschil … Ik vermeld gewoon je naam eens met veel lof en enkele goed gekozen woorden, en de volgende dag zijn de banden al gesmeed.”
“Met Guy, bij voorbeeld, Guy Daniëls?”
Hij lachte pesterig. In het groene licht leek hij nog tengerder dan anders.
“Inderdaad, ik dacht onder andere aan Guy – en hij is een belangrijk schoolhoofd. Maar hij is slechts het begin. Dat is slechts een aanloop. Er zijn zoveel anderen. Hij kent ontzaglijk veel mensen.”
“Wanneer heb je de heer Daniëls voor het laatst gezien – vandaag nog?”
“Neen. Afgelopen nacht.”
“Zo. Vannacht? Ik begrijp het. Dat begint een gewoonte te worden, niet?”
“Ja, hij kwam aanbellen omstreeks drie uur. Ik was nog niet ingeslapen, want ik had een voorgevoel dat hij zou komen. Hij had weer ruzie gemaakt met zijn vrouw – of zij met hem, dat is wel een verschil – en hij is dan blijven slapen bij mij. Weet je, Quentin, van alle minderwaardige echtgenotes heeft hij wel de ergste getroffen, de sukkel. Zij is een feeks. Lisa heet zij. Zij is echt geen vrouw voor hem. Zij beschouwt hem als haar bezit, als haar eigendom, en dat is absoluut niets voor Guy. Guy houdt van zijn vrijheid zoals niemand anders. Zij begrijpt hem niet. Zij verwacht van hem dat hij huisvadertje speelt of pantoffelheld, dat hij na zijn werk gewoon thuiskomt, vervolgens eet en dan teevee kijkt, tot het tijd is om te gaan slapen – en dat alles samen met haar. Maar Guy wil vrienden en vriendinnen hebben, hoe meer hoe liever. Hij is nog niet oud – amper veertig – en zeer ontwikkeld en ambitieus. Hij wil uitgaan, hij wil onbeperkt contacten kunnen leggen om zich te uiten, hij wil zich manifesteren en zeker niet opgesloten zitten in dat nauwe straatje. Van zodra ze getrouwd waren, hebben ze ruzie gemaakt. Hoe hij al die tijd bij haar is kunnen blijven, is een raadsel voor mij. Een mysterie ...”
“Dat klinkt alsof je verliefd op hem bent, is het niet?”
“Begin jij ook? Mijn zuster beweert precies hetzelfde. Ik ben helemaal niet verliefd op hem, hoe vaak hoef ik dat nog te zeggen? Ik ben wel begaan met hem, erg begaan. Ik vind hem sympathiek, sympathieker dan al die anderen. Ik help hem. Hij is de enige die bij mij wat anders zoekt dan louter pret of avontuurtjes. Hij heeft problemen, en daarvoor komt hij naar mij. Hij heeft geen liefde, hij heeft nooit liefde bij zijn vrouw gekend, want die denkt dat het huwelijk slechts een toneelstuk is, een sketch. Een draaiboek dat nauwgezet gespeeld moet worden. Maar ik probeer hem die liefde te geven. Telkens als hij bij mij vertrekt, vertrekt hij als een ander mens, als iemand die zich versterkt heeft en opgelucht is. Dan voelt hij weer iets voor het leven.”
“Sta mij toe dat ik nu weer even lach.”
“Geloof