Wij, weekdieren op drift. Christiaan Thierens

Wij, weekdieren op drift - Christiaan Thierens


Скачать книгу
al spitsvondiger dan de andere.

      Maar aangezien ik toch al beloofd had dat wij eens op een avond samen zouden langs komen bij Guy, kon hij niet anders dan toegeven – met overdreven veel tegenzin, weliswaar, al dan niet gespeeld. De uitnodiging was niet vrijblijvend, zei ik, maar ook niet brandend, en Quentin gaf dan ook als zijn inzicht te kennen dat het voor hem geen zaak te elfder ure was, en dat hij liever nog enkele weken wachtte.

      Ik doorzag hem natuurlijk. Hij mocht dan een taalkunstenaar zijn die van het woord zijn leven maakte, hij had toch ook zijn zwakke kanten. Soms was hij nog echt een kind. Hijzelf bestempelde zijn houding als een aangeboren mensenschuwheid, maar ik wist dat dit slechts een afwijkende, zachtere benaming was voor zijn immense verlegenheid. Bij een eerste kennismaking was Quentin altijd super verlegen en teruggetrokken; en zeker als het iemand als Guy betrof, iemand met een respectabele positie en een zelfbewuste attitude, iemand die bovendien beloofd had kritisch te zullen luisteren: bij zo’n figuur stond het voor mij als een paal boven water dat het contact in het begin erg schuchter en weifelend zou verlopen. Ik wist ook dat zijn poging om het bezoek aan Guy uit te stellen, stoelde op een soort faalangst: hij vreesde niet alleen te zullen afgaan als hartelijke gast en innemende jongeman – iets wat hij graag wilde zijn – maar ook als dichter. Hijzelf vond zijn gedichten de beste, maar hij vermoedde dat hij met dit standpunt misschien alleen zou kunnen staan – vooral als hij zelf de gedichten hardop zou moeten voorlezen, in de wurgende greep van zijn stress. Hij duldde ook geen kritiek, en hij verwachtte dat die te overvloedig zou komen uit de mond van Guy. En daarom juist beweerde hij dat Guy als criticus niet geschikt was, of althans sterk misleid door andere betweters – en dat hij ‘slechts’ een studieprefect was.

      Het is vreemd, zodra iemand het woord ‘prefect’ hoort vallen, duikt het beeld voor hem op van een wrede, strenge, genadeloze persoon, iemand die macht heeft en deze macht botviert en misbruikt. Maar zo was Guy zeker niet, of toch niet in mijn bijzijn of van andere volwassenen. Hoe hij zich op school gedroeg, kon ik mij onmogelijk indenken. Soms wilde ik dat ik een vlieg was en dat ik in zijn school, in zijn bureau kon binnendringen en hem ongemerkt kon gadeslaan in zijn professionele rol van prefect … Misschien was hij dan wel een hardvochtig iemand, die de leerlingen uitbranders gaf en zijn leerkrachten met de karwats sloeg, iemand die boog als een knipmes voor de richtlijnen van ministers en inspecteurs, iemand die hooghartig met een uitgestreken gezicht door de gangen van zijn instituut stapte en ‘de naam’ had met zijn secretaresse. Maar zo kende ik hem niet. Voor mij was Guy een joviale, beste man, een onverbiddelijke doordrijver die rebelleerde tegen alles wat hem persoonlijk niet beviel en die niet bang was om zich maatschappelijk voluit te engageren, zeker als dit hem zelf vroeg of laat ten goede kon komen. Hij was weliswaar een echtgenoot die problemen had met zijn vrouw en daarvoor bij mij kwam praten en flemen, en die bovenal zijn eigen zin deed. Een hartstochtelijk iemand ook, die ongecompliceerd en kinderlijk was in zijn gevoelens.

      Ik zei dit allemaal tegen Quentin, ik maakte er geen geheim van. Ik zei dat Guy ook maar een mens was, en in elk geval iemand in wiens gezelschap hij zich niet zou vervelen. Van mijn vermoeden dat die twee misschien niet zo best met elkaar zouden opschieten, sprak ik met geen woord. Het zou Quentin toch maar nodeloos ongerust maken.

      “Goed, dan. Wij zullen wel zien. Het zal toch niets veranderen aan mijn gevoelens en mijn oordeel over wat ik geschreven heb. En misschien kan hij toch iets bijdragen aan het verspreiden van mijn naam, ha!”

      Quentin had dit laatste spottend gezegd, maar ik negeerde het. Moedwillig vatte ik zijn onhebbelijke opmerking letterlijk op, want het was koren op mijn molen.

      “Dat zal hij ongetwijfeld. Hij kent iedereen. Als hij merkt dat je gedichten de moeite waard zijn om ze massaal uit te geven, dan zal hij daar ook voor zorgen. Op de een of de andere manier. Hij heeft overal een vinger in de pap.”

      “Vooruit dan maar. En, Prudence, je zei dat er nog iets op til was voor mij?”

      Ditmaal hoefde ik mijn enthousiasme niet te beheersen. Het betrof het galabal van Theo R.

      “Ja, iets unieks, Quentin. Een kans zoals je nooit meer zult krijgen. Je zult op één avond alle belangrijke personen van de streek kunnen ontmoeten, zowel notabelen als industriëlen als de intelligentsia. De bloem van de stad zal vertegenwoordigd zijn, en allemaal ontwikkelde lui, hoe dan ook, en dan heb ik het niet alleen over hun buikomtrek.”

      “Ja? En hoe heb je dat kunnen bekokstoven?”

      “Heel eenvoudig was dat voor mij. Zoals beloofd. Maar kijk in vredesnaam niet zo kritisch en zo verwijtend. Luister even, Quentin. Het is allemaal voor jou en je carrière dat ik dit geregeld heb. Omdat ik vertrouwen heb in jouw toekomst. Ik doe het niet voor mijzelf, vergeet dat niet. Het komt hierop neer, dat je uitgenodigd bent op het grandioze galabal van Theo R., dat heel binnenkort plaats heeft.”

      “Wie?”

      “Theo R., min of meer de pasja van de stad. Dé grote naam van de streek. Wordt ook wel de baron genoemd, met veel respect.”

      “Nooit van gehoord. En hij zal mij nog minder kennen, veronderstel ik.”

      Ik liet mij niet van de wijs brengen door zijn bijtende toon. Ik wist ondertussen al dat hij een vieze bui had, en ik vervolgde mijn verhaal alsof hij niets gezegd had.

      “Ik ben het te weten gekomen via Guy. Ikzelf heb Theo R. nog maar één keer gezien en gesproken tot nu toe, maar Guy kent hem vrij goed. Ze gaan soms samen dineren. Zijn vader en de jonge Theo R. hebben nog zij aan zij gevochten in het verzet, tegen de Duitsers. De baron houdt ervan om eenieder rond zich verzameld te zien die ook maar iets te betekenen heeft in onze stad, of in de wereld. Urbi et orbi, zoals de paus. Het is een hobby van hem. Geld heeft hij zat. Alles wat hij aanraakt, verandert in goud. En dus heeft hij zich in zijn vrije tijd opgeworpen als een soort van magneet voor de elite. Niet zomaar voor de gewone middenstandertjes, die op de meest alledaagse wijze ploeteren en bedriegen en zonder uitzondering zwak scoren als persoonlijkheid. Neen, Theo R. wil zich het centrum weten van hen die het voor het zeggen hebben, en hij heeft daarbij vooral veel achting voor de intelligentsia – misschien omdat hij zelf maar weinig ontwikkeld is. Tot die selecte groep rekent hij ook die handelaars en industriëlen die het ver gebracht hebben door hun verstand, hun genius, hun speciale neus te gebruiken – en niet zozeer hun handen. Ze hebben in de gang allemaal een grote computer staan – van IBM trouwens, niet van een andere fabrikant, dat zou lachwekkend zijn. En het hangt mooi ingekaderd aan de muur: een postuniversitaire cursus, een managementcertificaat, een masterclass ergens in Texas of een workshop in Genève … ik ken ze. De machtigen der aarde. Het zal reuze worden, geloof mij.”

      “Klinkt nogal onsympathiek en snob, vind ik, Pru.”

      “Zwijg nog even. Ik voer hier momenteel het woord, jongen. Je ziet toch in, hoop ik, dat je tot die kring moet zien door te dringen?”

      “Och, ik weet het niet. Het laat mij eigenlijk koud. Loop je niet wat hard van stapel?”

      “Toch niet, toch niet. Zodra je al die mensen ontmoet hebt en je beste kant getoond hebt, zodra ze weten dat je een goed en onderschat schrijver bent, iemand die met onze taal uitzonderlijk creatief kan spelen, loopt het van een leien dakje – als een lawine in de zon. Je weet hoe het met een lawine gaat: je niest eens hardop tussen de bergtoppen, en hier en daar komt een halve berg op je af. Wel, precies zo zal het lopen. Je behoort opeens tot de braintrust van de stad en je vindt overal steun; en van de ene kennismaking komt de andere – want ons kent ons in die wereld – en zonder enige inspanning wordt op een dag het eerste werk gepubliceerd en bekroond.”

      “Hoe eerder, hoe liever, als het mij dan toch geen inspanning kost … Zo? En hoe heb je Theo R. zo ver gekregen dat hij mij uitnodigt?”

      “Dat zal ik je heel kort vertellen, in vogelvlucht. Guy vroeg mij of ik hem wilde vergezellen op dat bal, en ik was zo stout en voortvarend om te vragen of hij er niets op tegen had dat jij ons zou vergezellen. Hij moest het dan maar regelen met zijn vriend en gastheer. Je kunt bijvoorbeeld doorgaan als een halfbroer van mij, dat is minder verdacht, toch in het begin. Ik denk dat Guy wel graag zal meespelen.”

      Terwijl ik probeerde mijn verhaal zo enthousiast mogelijk te brengen, kwam er een spottend lachje om Quentins mond, dat op de duur verbreedde


Скачать книгу