Wet op het financieel toezicht – Wft. Nederland
van de in de definitie van gekwalificeerde belegger in artikel 1:1 bedoelde algemene maatregel van bestuur, te worden geregistreerd als gekwalificeerde belegger.
2. Aan beheerders, beleggingsinstellingen, uitgevende instellingen, dan wel degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen, of degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, wordt desgevraagd, tegen betaling van ten hoogste de kostprijs, inzage verleend in het register of een afschrift verstrekt uit het register.
3. De Autoriteit Financiële Markten draagt onverwijld zorg voor de doorhaling in het register van een inschrijving, indien een ingeschrevene, rechtsopvolger of erfgenaam daarvan, daarom verzoekt.
4. Met het oog op de adequate werking van de financiële markten kan de Autoriteit Financiële Markten een inschrijving in het register doorhalen.
Artikel 1:109a
De Autoriteit Financiële Markten houdt een lijst bij van gereglementeerde markten waarvoor Onze Minister een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, heeft verleend en zendt deze lijst aan de overige lidstaten en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 1:109b
1. De Autoriteit Financiële Markten publiceert op haar website in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is:
a. de informatie, bedoeld in artikel 30 van de richtlijn 2010/42/EU van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feeder constructies en de kennisgevingsprocedure (PbEU L 176); en
b. alle actuele regelgeving, administratieve procedures en overige informatie die relevant is voor het aanvragen van een vergunning voor een instelling voor collectieve belegging in effecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten.
2. De Autoriteit Financiële Markten publiceert de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de vorm van een verhalende beschrijving en een reeks van referenties of links naar brondocumenten.
Afdeling 1.6.3. Beroep
Artikel 1:110
1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van deze wet of indien om een voorlopige voorziening wordt verzocht ingevolge deze wet is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.
2. Ten aanzien van een besluit ingevolge hoofdstuk 5.1, artikel 5:77, eerste lid, of artikel 5:81, derde lid, of terzake van het ingevolge artikel 5:76, tweede lid of artikel 5:80b, vijfde lid, bepaalde, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80, blijft artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing.
3. In afwijking van het eerste lid is voor beroepen tegen besluiten als bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete, het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevoegd.
2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
Artikel 2:1
Vergunningen en ontheffingen, verleend ingevolge deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.
Artikel 2:2
Indien de toezichthouder bij de verlening van een vergunning een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, derde lid, 2:7, derde lid, 2:12, vierde lid, 2:17, derde lid, 2:21, derde lid, 2:26b, vierde lid, 2:26e, derde lid, 2:31, vierde lid, 2:32, derde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, 2:42, derde lid, 2:49, derde lid, 2:51, derde lid, 2:54b, vierde lid, 2:54e, derde lid, 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, 2:94, derde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, geldt die ontheffing tevens als een ontheffing van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen onderscheidenlijk het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.
Artikel 2:3
Indien, onverminderd artikel 2:2, de Autoriteit Financiële Markten bij de verlening van een vergunning,waarbij ingevolge artikel 1:48 advies aan de Nederlandsche Bank is gevraagd, tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd tegelijkertijd ontheffing te verlenen van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, indien het advies daartoe aanleiding geeft. In die gevallen worden de door de Nederlandsche Bank eventueel geadviseerde voorschriften verbonden aan die ontheffing. Die ontheffing wordt geacht te zijn verleend door de Nederlandsche Bank voorzover betrekking hebbend op regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen.
Afdeling 2.2.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener
§ 2.2.0.1. Vergunningplicht en — eisen voor betaaldienstverleners met zetel in Nederland
Artikel 2:3a
1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of voor het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen die gevestigd zijn in een door Onze Minister aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:10f, derde lid, en die voldoen aan de in artikel 2:10f, derde lid, bedoelde voorwaarden.
Artikel 2:3b
1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:29a, eerste lid, met betrekking tot het veiligstellen van ontvangen middelen uit betaaldiensten, voor zover van toepassing;
h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.
2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3. De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.
4. De artikelen 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht en