Wet op het financieel toezicht – Wft. Nederland

Wet op het financieel toezicht – Wft - Nederland


Скачать книгу
van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van bank uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 3:57. Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.

      4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op:

      a. degene die opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgt, bedoeld in artikel 3:2; en

      b. degene, die opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft als gevolg van het aanbieden van effecten, bedoeld in hoofdstuk 5.1

      Artikel 2:17

      1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

      b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

      c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

      d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

      e. artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

      f. artikel 3:46 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;

      g. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

      h. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;

      i. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en

      j. artikel 3:75 met betrekking tot een afzonderlijke boekhouding,

      met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en g tot en met i in de genoemde artikelen voor «een bank in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een andere lidstaat».

      2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, g, h of i, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

      Artikel 2:18

      1. Een bank met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf en voornemens is voor de eerste maal door middel van het verrichten van diensten naar Nederland haar bedrijf uit te oefenen, kan daartoe overgaan nadat zij de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen.

      2. Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij de Nederlandsche Bank van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de desbetreffende bank een mededeling heeft ontvangen waarin uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.

      Artikel 2:19 [Vervallen per 01-01-2012]

      § 2.2.2.3. Vergunningplicht en — eisen voor banken met zetel in een staat die geen lidstaat is

      Artikel 2:20

      Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

      Artikel 2:21

      1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat hij in de staat van zijn zetel bevoegd is tot de uitoefening van zijn bedrijf en dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

      b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

      c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

      d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

      e. artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

      f. artikel 3:46 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;

      g. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

      h. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit;

      i. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit; en

      j. artikel 3:75 met betrekking tot een afzonderlijke boekhouding,

      met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en g tot en met i in de genoemde artikelen voor «een bank in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is».

      2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, g, h of i, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

      Artikel 2:22

      1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 aan een bank die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is een beleggingsdienst te verlenen of een beleggingsactiviteit te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:21, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

      a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

      b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en

      c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.

      2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

      Artikel 2:23 [Vervallen per 01-01-2012]

      § 2.2.2.4. Bijkantoor en verrichten van diensten door financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat

      Artikel 2:24

      1. Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat


Скачать книгу