Karolingsche Verhalen. Alberdingk Thijm Josephus Albertus
wil ik aan deze geschiedenis een einde maken.
Men sleepte Eggheric voort en hing hem – en alle verraders tevens: daar hielp noch losgeld, noch bede.
Elegast bleef in eere. Daar dankte hij God voor. De Koning gaf hem Eggherics vrouw. Al hun leven waren zij te zamen.
Zoo moge God al onze zaken vóór onze dood ten goede brengen!
DE VIER HEEMSKINDEREN.
AAN HENDRIK CONSCIENCE. (1851.)
HIER BEGINT DE HISTORIE VAN DE VROME VIER HAYMIJNSKINDEREN
HET EERSTE CAPITTEL
In de oude geschiedenissen vinden wij beschreven, alzoo gij zult hooren, hoe de Keizeren, en de Koningen en andere groote Heeren eene gewoonte hadden, dat zij eens des jaars Feest hielden met groote triumphe en vrolijkheid.
Deze zelfde gewoonte had de edele Koning van Vrankrijk, dat hij alle jaren met groote glorie feest placht te houden binnen de stad van Parijs. En daar wierden ontboden en genood alle de Edelste van de waereld, van Vrankrijk en van alle Koninkrijken; en elk wierd daar ontvangen na zijner waerde. Om nu te komen tot ons verhaal, zoo was Koning Carel houdende een zeer rijkelijk Hof, na ouder gewoonte, ter gedenkenisse, dat hij gekozen en gekroond was Koning van Vrankrijk; zoo dat er gekomen waren, tot zijner eere en waerdigheid, en om zijne glorie te vermeeren, de Edelste der uitgenomenste van het Keizerrijk – Geestelijk en Waereldlijk.
Daar waren: onze aardsche Vader – de Paus van Rome, de Patriarch van Jerusalem, de Cardinalen, Bisschoppen, Legaten en andere hooge Kerkvoogden, en 12 gekroonde Koningen, 22 Hertogen, 33 Graven, 1000 Ridders, 5000 Schildknapen en Jonkers, welgeboren, vroom7 ter wapen in oorloge en tornooyen; daar waren vele schoone Vrouwen ende Jonkvrouwen, alle van Adelijken geslachte, die zeer kostelijk en sierlijk toegereed waren; en voords van anderen volke was daar eene menigte zonder getal: want deze Feest was des Dinsdaags na Pinxter, in het schoonste en geneuchlijkste van den jare.
En al wat men ter Feeste behoeven mocht, was daar overvloedig, meer dan men kon denken; daar ontbrak niet wat tot vermaak en verkwikking konde strekken. Elk was ter tafel gezeten na zijner waerde. Er tusschen twee Ridders zat een schoone Jonkvrouwe: zoodat er vreugde lag op aller aangezicht en blijdschap was aan den disch. En diende ter tafele menig Edelman, en diende zeer naerstig met groote hoffelijkheid: dat er niet ontbreken en zoude van spijze en drank.
Dus zat Koning Carel, Keizer van Rome, met zijner kroone, in zegepralende fierheid; bezijden hem zat zijne Vrouwe de Keizerinne, en in de zale zat tot een der tafelen Heere Haymijn, Grave van Ardennen, en Aymerijn van Nerboen; daar was ook Heer Huyge van Ardennen, een zusters zone van Haymijn, en was een schoon jonkman, met blonde haren, en zeer wel ter sprake. Deze Heer Huyge stond op van de tafel daar hij zat, en ging voor Koning Carels tafel, waar deze troonde, naast zijne Keizerinne, in groote luister en glorie.
En als hij voor de tafel stond, heeft hij zich ter aarde gebogen, en groette den Koning en zijner Vrouwe, en alle de Baroenen en Edelingen die daar gezeten waren, en zeide tot Koning Carel met bitterzoete woorden: "Heer Koning, u is wel kundig, dat hier thands mede in der zale zijn mijn beide oomen: Grave Haymijn, een Ridder goed en stout; en de tweede, Heer Aymerijn van Nerboen: zij hebben u trouwelijk gediend in Turkije, als goede Capiteinen hunnen Heere schuldig zijn te dienen, en hebben menig Heiden verslagen, en in menig doodsgevaar om uwent wille geweest; dat zij willig en gaerne gedaan hebben. En echter, Edel Heer Koning, wel zijt gij des bewust, dat gij hun nooit zoo veel gegeven hebt, om zich een paar sporen er van te kunnen koopen. Dus, Edel Heer Koning, hebben zij mij tot u gezonden, begeerende vriendelijk dat gij ze begiften wilt, dat zij eerlijk hunnen staat mogen ophouden."
Als Koning Carel deze vrije woorden hadde gehoord, sprak hij tot Heer Huygen op strengen toon, en zeide: "Gij eischtet te vergeefs voor hen-lieden: want zij hebben 't zelve mij menig keer geëischt, en ik hebbe hun nooit iet willen geven noch en zal hun noch niet geven: zij doen daartoe dat zij mogen!"
En Heer Huyge, toen hij den Koning dit besluit hoorde uitspreken, werd zeer ontzet van binnen en antwoordde met hovaerdige tale, zeggende: "Heer Koning, en wilt gij mijn oomen niet begiften, die u zoo langen tijd eerlijk en ridderlijk gediend hebben – men zal groote schande van u spreken in andere Heeren-Hoven, en uw groote name en fame, die gij hebt, zal daarin óndergaan en uitgedaan worden; en smaadheid wordt uw deel." Pas had Koning Carel deze overmoedige woorden gehoord van Heer Huygen, of hij werd zeer met toorne ontstoken, toog met haaste zijn zwaard uit, en sloeg Heer Huyge, dat hij dood ter aarde viel voor Koning Carels tafel, dat de vloer van der zale nat werd van zijnen bloede. En daar wierd een groot gerucht en geschrei onder de Edelen en Jonkvrouwen vernomen.
HET TWEEDE KAPITTEL
Heer Huyge, aldus deerlijk verslagen zijnde, zoo verkeerde de blijdschap, die daar was, in groote bittere rouwe. Haymijn van Ardennen en Aymerijn van Nerboen, en alle Heer Huygens vrienden sprongen verbolgen op, als brieschende leeuwen en wierpen de tafels om verre, dat de gouden schotels en krystallen vaten onder de voet raakten. Bedroefd en vergramd om de dood van hun neve, zeiden zij met woedende blikken: "Wij willen den val van onzen neve wreken, dat men daaraf spreken zal, zoo lang als de waereld staat – al zouden wij alle dood blijven!"
Haymijn wapende hem en zijn volk, en had tot zijn hulp 1000 Ridders, uitgelezen van al zijn land. Koning Carel wapende hem met al zijn magen en vrienden; hij had spoedig zijn batalië in orde gesteld en had ontwonden zijn standaart, daar hij onder had 10000 mannen, wel gewapend en van harnas voorzien. Daar kwamen van Lauwen8 Koning Carel veel te hulpe. Die van Rome en Milanen kwamen ook met eene geduchte macht van volk, want zij stonden onder de grootdadige heerschappije van Koning Carel; hij hadde tot zijner hulpe Vlamingen, Brabanders, Allemanniërs en Vriezen, zoodat Koning Carel een strijdbaar leger op de been bracht uit verscheidene oorden – meer dan ik schrijven kan.
Toen toog Koning Carel op, met heel deze menigte van mannen, om Haymijn en zijne vrienden9 te dooden en te verslaan, hun land te verbranden en te niet te maken.
En Haymijn hadde in zijn hulpe, met al dat hij vergaderen mocht, 30000 mannen, onder welke vele groote Heeren, als Hertogen, Graven en Ridders, edel van geboorte; en zij reden met ontwonden banieren ter poorte uit, met luid geblaas van hoornen en trompetten. Daar was het geroep groot 'Nerboen! Nerboen!'
Als Haymijn met zijn volk kwamen, daar Koning Carel zijn krijgsmacht in orde gezet had, zoo vielen de twee scharen met groote felheid samen uit, zoo dat in 'et vergaderen menige spere gebroken, en menige Ridder van den paerde ter aarde gedragen wierd.
Haymijn riep met luider stemme, en zeide: "Edele Baroenen en vrome mannen! helpt mij wreken de dood van Heer Huygen, mijne neve; ik en vrage daar niet na, of ik het met mijn eigen bloed bekoopen zal." Aymerijn zeide: "Dat zal ik doen, mijn lijf en goed zal ik daarvoor op het spel en in gevaar stellen."
Toen renden de Edelen op elkander aan, en vochten zoo lange, dat hun zwaerden en geweer ontbrak; zoo dat zij ten laatste sloegen met den appel van de zwaerden. En Haymijns volk weerden hen zeer vromelijk10, tot uitputtens toe, maar sloegen Koning Carel talrijke mannen af, en velden ze met grooter kracht ter aarde: alzoo dat over beide zijden groote slachting geschiedde van Ridders en knechten. Daar was menig man bedekt met bloede, en hadde liever gerust, dan langer gevochten: men zag daar de paerden, met twintig of dertig teffens, zonder Heer: want de strijd was hevig en fel.
Die van Ardennen verweerden zich en vochten alle met eenen stouten moed, alsof Haymijn hun vader ware geweest; zij streden tot dat het donkere nacht werd, alzoo dat zij uit nood scheiden moesten. Koning Carel verloor toen veel van de zijnen, want hij hadde op die tijd de meeste schade, zoo dat hij verloren had van zijn volk, binnen dien dage, duizend mans ofte meer, en aan Grave Haymijns zijde bleven maar weinige mannen.
Nu moeste Haymijn wijken, overmids de donkere nacht. Heer Huygens dood had menig Edelman 'et lijf gekost en schier alleen door den overmoed van Koning Carel en Haymijn: menig schoon kasteel en sterke muur werd daarom geveld en verbrand – om de dood van
7
8
9
10