Paedagogische Overwegingen. Asscher Eva Wilhelmina
van het kind voor niets ter wereld verzwakken. – Rob is wel nog wat jong en hij moet een druk stadsgedeelte door. Moeder zou heel bezorgd zijn, wanneer hij te laat zou komen.
Het gaat vele maanden goed. Vol enthousiasme vertelt Rob herhaaldelijk van de aandachttrekkende gebeurtenissen, die hij op zijn weg ontmoet heeft als: een paard, dat gevallen was en o zoo moeielijk op de pooten te krijgen was, of van een dronken man, die zich hevig verzette, terwijl hij naar het politiebureau gebracht werd, maar Rob zorgde er voor, het oponthoud door een aanloopje telkens weer in te halen.
Het voorjaar kwam echter met zijn geijkten knikkertijd. Tegen zulk een groote verleiding blijkt Rob niet bestand te zijn. Vader heeft hem toegestaan 's middags een half uur met zijn vriendjes op het plein voor de school te knikkeren, doch Rob komt steeds later thuis.
Vader waarschuwt Rob, daartegen afdoende maatregelen te nemen.
„Rob moet zeker anders weêr met Juf meêgaan?” vraagt Moeder bezorgd.
„Neen”, zegt Vader streng. „Rob moet alleen op tijd thuis komen!”
Die ernstige waarschuwing is weer voor eenige dagen bij het kind doorgedrongen. Daarna vergeet hij op een middag zijn tijd zóó ver, dat de soep al op is, als Rob berouwhebbend verschijnt.
– Vader, die van zijn leidzaamheid overtuigd is, ziet wel heel goed waar de schoen hem wringt. Rob wil wel, maar hij kan eenvoudig niet gehoorzamen. Het ontbreekt hem aan de noodige kracht daartoe.
Vader vermaant Rob ernstig en zegt hem, dat hij elken middag, wanneer hij één oogenblik over zijn tijd komt, onmiddellijk zijn huiswerk maken moet en daarna zonder eten naar bed moet.
En acht dagen later, het was de eerste keer, toen hij twee minuten te laat kwam, handhaafde Vader die straf, hoe wanhopig Rob ook was.
Nadat hij elke kans op vergiffenis had opgegeven, berustte hij kalm. Men hoorde geen geluid meer van hem.
Moeder, innerlijk ongerust, gaat om negen uur toch nog even kijken of de jongen slaapt. Ze vindt hem wakker en op haar vraag: „En heb je nu geen vreeselijken honger?” antwoordt Rob snikkende: „wel vreeselijken honger, maar geen geeuwhonger”, want Nan – zijn driejarig zusje – was hem al de kruimeltjes komen brengen, die voor de vogeltjes op den vensterpost waren gelegd. Het had zoo erg geregend, dat de vogeltjes niet gekomen waren om ze op te pikken.
– De arme zindelijke Rob moet er wel heel erg aan toe zijn geweest, toen hij die knoeierij verorberde. —
Rob is daarna nooit meer te laat gekomen.
Na den knikkertijd wandelden we eens samen en spraken over verschillende spelen. „Hè tante”, zegt hij opeens triomfantelijk, „ik ben blij dat de knikkertijd voorbij is en dat ik altijd overwonnen heb, maar wat heeft dat een moeite gekost in het begin. Ik heb dien avond toch zulk een vreeselijken honger gehad en daar dacht ik altijd maar aan.”
Geen menschelijke straf kan ooit te streng zijn om het kind tot zelfoefening in wilskracht aan te sporen.1 Het sterken van den wil toch is de gewichtigste taak van de opvoeding. Slechts met een sterken wil kan men voldoen aan de hooge bestemming „Mensch te zijn”.
VI EERBIED VOOR DE MEENINGEN VAN ONS KIND *
De Moeder is streng geloovig, de Vader atheïst.
Bij de opvoeding der kinderen werd Moeder wat het godsdienstige gedeelte betreft geheel vrij gelaten. Vader meende, dat de kinderen eenmaal volwassen, toch zelf hun weg zouden bepalen.
Volgens geloofsgebruik moesten de kinderen beneden dertien jaar op „Grooten Verzoendag” een halven dag vasten, daarna schrijft de wet een heelen dag voor.
– Het vasten is voor kleine kinderen een pretje evenals elke afwijking van het gewone, ze voelen zelden bezwaren. —
Meta, juist zeventien jaar geworden, had Moeder verklaard zich nu niet meer aan den „Grooten Verzoendag” te willen houden. Ze geloofde niet en wilde niet langer huichelen.
Moeder antwoordde, dat ze Meta's overtuiging niet rekende. Tot ze meerderjarig was, beval ze haar naar de kerk te gaan en te vasten. Daarna kon ze doen zooals ze zelf verkoos.
Dat was het eerste ernstige conflict tusschen Moeder en dochter.
Meta gaf oogenschijnlijk toe.
Ze kocht echter de noodige broodjes en at ze heimelijk op.
's Avonds viel het Moeder op, dat Meta in tegenstelling van andere jaren, er bijzonder blozend en welvarend uitzag.
„Je hebt gegeten Meta,” zei Moeder op beslisten toon.
„Ja Moeder”, gaf het meisje eerlijk ten antwoord. „Ik zou voor u liever gewild hebben, dat u het niet gemerkt hadt, maar nu wil ik u toch niet langer bedriegen.”
Na die vermetele bekentenis begon tusschen Mevrouw en Meta een verhouding te bestaan, die allerdroevigst werd.
Moeder verlangde bij de minste kleinigheid haar gezag gehandhaafd te zien, Meta wilde haar zelfstandigheid op geen enkel punt prijs geven.
Het geheele gezin leed onder de wederkeerige plagerijen en opgewonden stemmingen. Moeder en dochter gaven elkaâr geen enkel bewijs van liefde meer.
Meta zou ten slotte de dupe geworden zijn van Moeders verkeerde paedagogische inzichten. Vader overwoog, dat die toestand niet langer mocht voortduren, ze moesten van elkaar.
Meta vermagerde bij den dag. Vader besloot het meisje naar een kostschool in België te sturen.
Juist bracht ik Mevr. B., mijn naaste buurvrouw, in deze dagen een bezoek.
Ze zat in zak en asch.
Toen ik binnenkwam brak ze in snikken uit.
Op mij was haar hoop gevestigd, „de verloren dochter te doen terug keeren”, zei de wanhopige Moeder.
Het viel me heel gemakkelijk de Moeder tot andere gedachten te brengen, nadat ik de juiste toedracht van de oneenigheid vernomen had.
Ik legde haar uit, dat de wet alleen den meerderjarige verantwoordelijk acht voor zijne daden, maar dat het toch zeer vaak voorkwam, dat iemand van zeventien jaar meer competent was tot juist oordeelen en handelen dan iemand van vier en twintig. Dat nu hing geheel van de persoonlijkheid af.
Ik betoogde, dat haar moederplicht gebood, dit kind in dezen zelf te laten beslissen.
Geloof is een gevoel, dat geen zelfstandig mensch mag opgedrongen worden. Het meisje had de ware opvoeding tot het geloof genoten, de moeder was dus geheel vrij van alle schuld, nu het geloof zich bij Meta niet ontwikkeld had, zooals Moeder het verlangd had. Ze kon dat betreuren, maar in geen geval mocht ze een dergelijk meisje dwingen tot welke overtuiging ook! We moeten voorkomen, dat onze kinderen lijden onder opgedrongen meeningen.
Een hartelijke omhelzing tusschen Moeder en dochter was de kroon op mijn leering.
VII DE JUISTE STRAF *
„Kees is als bijzonder hartstochtelijke jongen geboren”, luidt Moeder's uitspraak. Wie zou hem beter hebben leeren kennen dan juist zij?
Deze vrouw bezit een genialen tact om haar kind te leiden. Zij heeft hem zelfs zoo weten te hervormen, dat buiten hare omgeving evenmin heftige scènes met het kind plaats hebben.
Ik wil u haar laatste opvoedkundige prestatie mededeelen.
Onze dertienjarige snaak dan, heeft een zwak voor eieren, hij is er verzot op en moet ze nu als een groote oorlogsontbering missen.
De idee ze niet te kunnen verkrijgen is voldoende om zijn hartstocht er voor tot het uiterste te prikkelen.
De huisgenooten, er zijn er vijf, die hun jongsten lieveling aanbidden, beloven Kees, nu de eieren voor den handel weer vrij gekomen zijn, ieder, op hunne beurt, hem op een ei te tracteeren, als … hij een goed rapport van de handelsschool heeft meêgebracht, hij gedurende een bepaalden tijd altijd netjes aan tafel is gekomen, op tijd naar bed is gegaan, kortom als hij vele moeilijkheden heeft overwonnen.
Kees' zinnenprikkel helpt hem aan de hem gestelde eischen te voldoen.
Nadat
1
menschelijk = humaan.