Paedagogische Overwegingen. Asscher Eva Wilhelmina
vindt hij in het koffieuur een versierd ei op zijn waschtafel liggen. Een verrassing van zijn oudsten broer.
Overgelukkig ijlt hij naar Moeder en vraagt haar het ei meteen te bakken voor bij zijn boterham.
„Ach kom, grappenmaker”, sust Moeder, „je weet immers wel, dat er nu geen gas is. Ik zal het ei bij het avondeten heerlijk voor je klaar maken.”
„Er is wel gas”, betoogt Kees klemmend. „Bakt u het voor éénen keer op het medisch komfoor van Jan.”
Moeder weigert en voegt gedecideerd er aan toe „dat stelletje mag uitsluitend gebruikt worden wanneer Jan het voor zijn patiënten noodig heeft.”
Onmiddellijk daarna wordt Moeder voor een gewichtig gesprek aan de telephoon geroepen. De lust van Kees is onweerstaanbaar. Hij zou den hemel willen bestormen om het gebakken ei te bekomen. Hij waagt het, na bij het keukenmeisje de noodige ingrediënten te hebben veroverd, het ei zelf te gaan bakken op het verboden toestelletje.
Opgewonden door het sterk begeeren doet hij op zijn onhandigst.
Voor dat het ei in het pannetje is, vat een gordijntje in de nabijheid vlam; hij had den nog half brandenden lucifer er tegen geworpen. In zijn agitatie gooit Kees een spiritusstelletje om en in een oogenblik staat de omgeving in lichte laaie.
Een vervaarlijk geschreeuw: „brand! brand! Moeder help!”, doet Mevrouw X. doodelijk verschrikt naar beneden snellen.
Het gelukt haar het vuurtje spoedig te blusschen.
Daarna stuurt ze Kees naar zijn kamer.
Geheel ontdaan, ontmoedigd, met neêrgebogen hoofd sluipt hij weg.
Bijna elke moeder zou in haar drift en ontsteltenis haar kind oogenblikkelijk het ei afgenomen hebben.
(Vele moeders, wien ik dit vertelde, lieten zich ook spontaan in dien geest uit.)
Deze moeder strafte op de rechte manier.
Ze overwoog, volgens haar gewoonte, de straf eerst, toen ze geheel kalm was.
Kees had in hartstocht gehandeld, een verzachtende omstandigheid voor het begane misdrijf.
Zijn aangeboren hartstochtelijke natuur te hervormen is een werk van jaren: Ze was reeds veel gevorderd met hem en schreef dien terugval toe, aan den moeilijken leeftijd, waarop Kees was gekomen en aan de buitengewone tijdsomstandigheden. Door te strenge straf zou ze den jongen verbitteren en veel invloed verliezen. (Zou het toeval geholpen hebben en de jongen had in zijn angst het ei laten vallen, dan zou de jongen het gemis, op de juiste wijze gevoeld hebben.) Hem het ei weg te nemen, waarnaar hij zoo zinnelijk verlangd had en dat hij met veel inspanning had verdiend, was een veel te hard, ja een wreed ingrijpen.
Het overigens normaal gehoorzame kind, mocht ook niet in verhouding gestraft worden tot de ongehoorzaamheid, die hij had begaan. De hartstocht had de waardebepaling voor een deel in het bewustzijn weggedrongen. Hij heeft niet kunnen beseffen, hoe ondeugend hij gehandeld had.
Mevrouw X. strafte hem toch streng.
Hij mocht gedurende vier weken niet naar de club gaan, hij moest een poos een half uur vroeger naar bed dan hij gewend was, kortom ze strafte hem op een wijze, waaruit ze hem liet voelen, dat hij voor vele dingen, die Moeder hem toegestaan had nog te klein was. Voordat Moeder hem weer in eere herstelde moest hij toonen, zich als een flinke jongen van zijn leeftijd te kunnen gedragen en geen onhandigheden meer te begaan, die gevaar voor hem zelf of anderen konden opleveren.
En dat Moeder juist gestraft had, bewees Kees' reactie, toen ze hem 's avonds experimenteerde.
Moeder hield Kees, als gewoonlijk, gezelschap toen hij het nu smakelijk gebakken ei bij de avondboterham genoot.
„Eigenlijk had je het ei niet moeten hebben”, zei moeder, terwijl hij juist een lekker hapje nam.
Met een gezicht, vuurrood van opwinding, stootte hij hijgend uit, „als u mij het ei hadt weggenomen, dan was ik weggeloopen en zou ik me verdronken hebben.”
„Weggeloopen?.. van mij?” vroeg Moeder met die liefde in haar blik en die teerheid in de stem, waarmede de liefhebbende moeder het onweerlegbaar bewijs gaf, dat zij haar jongen, noch Kees haar kon missen.
Als reflex slaat Kees de armen om moeders hals, kust haar innig en breekt in snikken uit.
Zijn straf draagt hij met gelatenheid.
Wat Moeder zoo bij intuïtie gevoeld heeft, kunnen Ouders en opvoeders(sters) tot op zekere hoogte aanleeren: slechts te straffen na kalme overweging en de straf zoo te bepalen, dat ze aan het doel, het zwak van het kind te verbeteren, beantwoordt, dus in juiste verhouding tot het begane feit en in verband met den aard van het kind.
VIII EEN TOEKOMSTBEELD *
De ouders van den pittigen Jacques – ze woonden in de ghettobuurt – waren door onverwachte omstandigheden in goeden doen gekomen.
Jacques leerde goed: Meester prees hem altijd. Ze wilden nu voor alles van hun eenig kind wat maken.
In overleg met den onderwijzer zou de jongen examen doen voor het gymnasium.
„Er waren wel bezwaren, maar Jacques zou ze overwinnen”, oordeelde Mijnheer V.
Jacques slaagde, kreeg zelfs bijzonderen lof bij de toespraak van den curator.
Dat sterkte hem, den spot van zijn medescholieren te verdragen. – Door zijn opvoeding en erfelijkheid week Jacques in zijn, doen, en denken wel eenigszins van hen af. —
Zoo kwam hij bijv. des Zaterdags op school, maar hij mocht geen schriftelijk werk meedoen. Bovendien verlangde Vader, der traditie getrouw, dat de arme jongen dan in het veelkleurig, haast bonte Sabbatpak zou verschijnen.
Jacques protesteerde even, maar als goed geaard kind, gaf hij, gedachtig aan het gebod: „men moet zijn ouders eeren”, toch dadelijk toe. Met loome schreden ging hij naar school.
Bij zijn komst in de klasse werd het kind met hoongelach en lorre, kopjekrauwen, klontjesdief begroet en de leeraar … lachte.
De arme Jacques leed.
Geheel ontdaan kwam hij thuis en snikte het uit.
Van den leeraar had hij het niet kunnen dragen.
De leeraar werd daarover onderhouden en bood zijn verontschuldiging aan door te zeggen: „Nu ja, de jongen had er zóó potsierlijk uitgezien.”
„Men is toch maar Mensch.”
Reeds toen, het is een tijd geleden, overwoog ik, – steeds met meer hoop voor de toekomst – dat eens de leeraar (Paedagoog) bij dergelijke voorvallen zoo zou handelen, dat hij gerust zou kunnen verklaren:
„Men is toch gelukkig Mensch.”
IX DE SINAASAPPELMETHODE VAN JAN LIGTHART *
Motto: Wanneer wij de menschen slechts nemen zooals ze zijn, dan maken wij ze slechter, doch wanneer wij ze behandelen als waren zij dat wat zij moesten zijn, zoo brengen wij hen daarheen, waarheen zij gebracht moeten worden.
Zeker! Ik stem met den wensch van Jan Ligthart in, „dat op een algemeene vergadering van Paedagogen de motie worde voorgesteld en bij acclamatie aangenomen, dat de sinaasappelmethode2 van Jan Ligthart de voortreffelijkste is,” mits… ze uitsluitend worde toegepast door „'n Jan Ligthart”.
We kunnen ons echter in 't bezit van slechts weinige „Jan Ligtharts” verheugen.
De methode toch is, evenals vele opvoedkundige methoden, gevaarlijk in verkeerde handen.
(Feit is, dat in den loop der tijden de sinaasappelmethode door vele opvoeders(sters) onbewust gebruikt wordt, vooral door Moeders).
Ik heb de toepassing dezer methode bijna altijd tot even groot nadeel voor den opvoeder(ster) als voor het kind zien leiden. Tot bespotting van den eerste, tot met geweld moeten ingrijpen bij het laatste. En telkens weêr overdacht ik met weemoed „ware dit kind maar dadelijk minder ideaal behandeld.”
Persoonlijk
2
De sinaasappelmethode van J. L. beoogt alleen door liefde en zachtheid het goede in het kind op te wekken.