Onder de Mooren. J. Hendrik van Balen

Onder de Mooren - J. Hendrik van Balen


Скачать книгу
Drink liever eens; dat spoelt de zorg weg!”

      »Hoe weet jij dat?” vroeg hij woest.

      »Hoe ik dat weet, nu, die vind ik fraai, alsof papa l'hyène niet genoeg bekend is bij de vrienden in de sociëteit.”

      »'t Is waar,” zeide hij, »'t is niet de eerste; maar, enfin, het doet er niet toe, wat maakt het uit één meer of minder,” – en hij dronk den eenen beker wijn na den andere.

      »Goed,” zeide ik, »zoo mag ik u zien, papa! geen weekheid asjeblieft.”

      – Na eenige oogenblikken zwijgens vervolgde hij: »Weet je wat je moest doen, Pierre?”

      »Zeker, als ge het mij zult gezegd hebben,” antwoordde ik.

      »Welnu, hier hebt ge een cadeautje,” – en hij wierp mij een paar goudstukken toe. »Ga de straat op, bezoek het een of ander koffiehuis en hoor eens rond wat er van is uitgelekt… begrepen?”

      »Goed,” zei ik, »maar drink toch, papa! of zijt ge afschaffer geworden?”

      »Neen, voor den duivel, dat nooit!” antwoordde hij – en hij dronk; »doch wees voorzichtig, begrijpt ge?”

      »Wees gerust,” antwoordde ik, en ik vertrok.

      – Alvorens de deur uit te gaan zag ik echter, dat hij reeds tamelijk de hoogte had.

      – Nu of nooit! dacht ik, toen ik op straat was, en ik begaf mij naar een koffiehuis. Na een glas wijn besteld te hebben, luisterde ik, een dagblad in de hand nemende, naar de verschillende gesprekken die er gevoerd werden. Het duurde niet lang of er kwamen eenige bezoekers binnen.

      »Dag papa Picard!” zei de een tegen den hotelhouder, »hebt ge het nieuws al gehoord?”

      »Het nieuws?” vroeg de kastelein, »welk nieuws, mijne heeren?”

      »Welnu, komaan, Parijs is er vol van.”

      »Ik weet nog niets,” antwoordde de kastelein, »wat is er dan gebeurd?”

      »Een moord,” zeide een der heeren.

      »Een moord!” riep de kastelein verbaasd.

      »Ja, een moord in de Rue de l'enfer. Een braaf oud geneesheer Dr. Hachette is het slachtoffer. Hij is vermoord, na alvorens bestolen te zijn.”

      »Mijn God, mijn God! hoe afschuwelijk!” riep de kastelein; »die brave doctor Hachette. En heeft men den moordenaar?”

      »Wel ja, die blijft er bij wachten!” zeide een der heeren lachend.

      »Een man die zooveel goed deed,” mompelde de herbergier. »'t Is afschuwelijk!”

      – Ik wist genoeg. Het koffiehuis verlatende liep ik regelrecht naar de politiewacht en verzocht den commissaris te spreken. Men liet mij langer dan vijf minuten wachten. Ik werd ongeduldig. »Zeg,” zeide ik tot een der wachthebbende agenten, »dat de zaak waarvoor ik gekomen ben spoed vereischt, en ik niet langer kan wachten.” Een oogenblik daarna werd ik binnengeroepen. De commissaris, een man met een streng maar rechtschapen gelaat, ontving mij barsch.

      »Gij schijnt haast te hebben, mijn vriend,” zeide hij norsch, »kondt ge niet wachten?”

      »Onmogelijk, mijnheer!” antwoordde ik.

      »Laat hooren, wat is het? Zeker de eene of andere vechtpartij of een verloren beurs.”

      »Mijnheer,” zeide ik, »ik kom u spreken over den moord in de Rue de l'enfer.”

      – De commissaris sprong op van zijn stoel.

      »Wat zegt ge,” riep hij, »gij zoudt mij daaromtrent eenige inlichtingen kunnen geven?”

      »Alle inlichtingen, die ge wilt hebben,” antwoordde ik.

      – Hij keek mij verbaasd aan.

      »Kortom, mijnheer,” zeide ik, »ik kom u den naam van den moordenaar opgeven.”

      »Wat,” riep hij uit, meer en meer verbaasd, »en die naam?”

      »Is die van l'hyène,” zeide ik.

      »Ha,” riep de commissaris, »is het die ellendeling? Wacht vriend, we hebben nog eene oude rekening te vereffenen, maar die vereffening zal verschrikkelijk zijn.”

      »Maar hoe weet ge dat?” vroeg hij, »wie verzekert mij, dat gij de waarheid spreekt?”

      »Ikzelf,” zeide ik, »want ik was bij den moord tegenwoordig.”

      »Gij,” riep hij uit, »ge zijt dan medeplichtig, daar ge hem niet verhinderd hebt.”

      »Ja, ik was gedwongen medeplichtige, want ik kon den moord niet verhinderen.”

      »Maar hoe heeft zich dat dan toegedragen?”

      »Mijnheer,” zeide ik, »zoudt gij niet, alvorens ik u dat mededeel, den moordenaar laten gevangen nemen, want mijn verhaal zal lang zijn.”

      »Ge hebt gelijk,” antwoordde hij, »waar kan men l'hyène vinden?”

      – Ik noemde de straat en het nommer, en zeide: »Ik zou u aanraden een rijtuig te nemen, want de bandiet zal dronken zijn; ik heb hem van den koppigsten wijn gegeven, die er was.”

      »Goed,” zeide de commissaris, en hij gaf zijne bevelen. »Binnen een kwartier is hij geknipt,” zeide hij, weder binnen komende en zich vergenoegd de handen wrijvende. »Welaan, mijn jonge vriend, verhaal als ge zoo goed wilt zijn.”

      – Toen verhaalde ik hem hoe ik bij l'hyène was gekomen, mijne vergeefsche pogingen om te ontvluchten en eindelijk het voorgevallene van den afgeloopen nacht. De commissaris geloofde mij volkomen en beloofde voor mij te zullen doen wat hij kon. Voorloopig wees hij mij een kamertje aan in het gebouw der wacht, waar ik kon verblijven.

      – Terwijl wij nog aan het praten waren, kwamen de agenten aan met l'hyène. De moordenaar was zoo dronken, dat hij niet wist wat er met hem gebeurde. Men had de deur opengeslagen en hem smoordronken op den vloer gevonden; zijne arrestatie leverde dus geene moeilijkheden op. Na het huis te hebben laten bezetten, begaf ik mij met den commissaris er heen. Men haalde de kast weg en opende die op mijne aanwijzing; er kwam voor eene enorme waarde uit aan bank- en ander geldswaardig papier, aan goud- en zilvergeld en aan kostbaarheden. Langer dan tien jaren had l'hyène zijn vuig handwerk met ongehoord succes gedreven, en de voorwerpen, die hier voor den dag kwamen, waren die, welke de politie sinds jaren had gezocht.

      – Gedurende zijn proces, als ik mijne verklaring moest afleggen, scheen het of l'hyène zich op mij wilde werpen om mij te dooden. Doch het waren juist deze aanvallen van woede, die zijne schuld bewezen. Ten laatste bekende de schurk dan ook met eene onbeschofte koelbloedigheid en op uittartenden toon. Zijne veroordeeling volgde nu spoedig; de ellendeling ging voor levenslang naar de galeien.

      Hier hield de kapitein een oogenblik op.

      – Verduiveld, waarde kapitein! zeide de luitenant, gij hebt geen pleizierige jeugd gehad. Welk een verschrikkelijk leven met zoo'n ellendeling, en wat moet gij een moed en tegenwoordigheid van geest gehad hebben, om dien ellendigen bandiet zoo te blinddoeken.

      – Nu ja, zeide de kapitein, het spreekwoord zegt: de gelegenheid maakt den dief, maar de gelegenheid maakt ook den held. Men moet in zoodanige omstandigheden hebben verkeerd om te begrijpen, welk eene tegenwoordigheid van geest, welk eene geslepenheid en moed bij u door het gevaar ontwikkeld worden. – Maar laat ik voortgaan met mijn verhaal.

      – Om mij, zooals de commissaris had beloofd, eene betrekking of ten minste iets te bezorgen, waarvan ik kon leven, was lang geene gemakkelijke zaak, om de eenvoudige reden dat ik niets kende. Er was geen handwerk, geen ambacht waarvan ik iets verstond, en zoo kwam het dat de goede man zich tevergeefs moeite gaf mij iets te bezorgen, waarvoor ik te gebruiken was.

      – Omstreeks dien tijd kwam een groot paardenspel Parijs bezoeken. Mijn beschermer, die met den directeur van dien circus natuurlijk veel te maken had, zeide op zekeren dag tot mij: »Wel, jonge vriend! zoudt ge ook genegen zijn om stalknecht te worden?”

      »Wel waarom niet,” zeide ik.

      »Ja, ziet ge,” zeide de


Скачать книгу