Goethe: Een Levensbeschrijving. D'Oliveira Elias

Goethe: Een Levensbeschrijving - D'Oliveira Elias


Скачать книгу
laat zwerven – en Rousseau is de eenige niet – aan verval en velerlei misbruik ten gronde gaat? Het jongste werk van Franschen geest, de vermaarde "Encyclopedie", lijkt Goethe een groote fabriek, vol rammelende weefspoelen. En het dunkt hem teekenend voor het Fransche onverstand, dat men het "Système de la nature", dien bijbel der materialisten, in allen ernst gevaarlijk acht. Daar het werk klaarblijkelijk op afstootelijke onderstellingen en allerminst op feiten berust, oordeelt hij het hoogst onschuldig. Baron Holbach, de schrijver, kondigt zich aan als afgeleefd grijsaard, die op den rand des grafs der afgeleefde menschheid de waarheid wil openbaren. Wel zeker, spot Wolfgang, die dit niet als een aanbeveling kan opvatten: Oude kerken hebben troebele ruiten. Wat weet die ouweman van de natuur? Hoe beziën en kersen smaken vrage men liever aan spreeuwen en aan kinderen.

      Boven de wuftheid, de overspanning, de verfijning der Franschen gaat Wolfgang hier in Straatsburg de waarheid, en de kracht, en den eenvoud van den Duitschen volksaard hoog schatten; en hij getuigt luidruchtig van zijn bevindingen. Om hem groepeeren zich de "biedere" jonge Germanen die zich in het openbaar zoo ruw, d. i. zoo ònfransch mogelijk gedragen, op straat en aan tafel, als gold het een betooging; zeer hoorbaar Duitsch spreken, en elkander geenszins onderschatten. Hij zelf verdient door zijn buitensporige ongeliktheid eernamen als "de Beer", "de Wolf", "de Westindiër".

      Hij heeft nu een onvergelijkelijk sprekend voorbeeld van Duitsche kunst ontdekt in de gothische cathedraal, die hij van begin af had bewonderd, zonder zich van het waarom rekenschap te geven. Gothische kunst zal voortaan Duitsche kunst heeten, en wordt ze thans nog onregelmatig genoemd en vormloos, hij zal betoogen dat de gothische bouwselen, bevallig maar toch sterk, zwaar maar toch rijzig, en dat speciaal Erwin von Steinbachs woud-schemerachtige Munster, dat natuurwerk, dat schoone kristal met zijn ver-doorgevoerde overeenstemming tusschen hoofdlijn en détail, getrouw afspiegelen het Duitsche karakter. En menigmaal bestijgt hij met zijn bent den toren, houdt toespraken op het platvorm, waarna de Sturmers en de Drängers met gevulde roemers de rood-ondergaande zonne groeten.

      Eens zijn de vrienden voor het gebouw vergaderd en een van hen maakt de opmerking: Jammer toch, dat er maar éen toren van voltooid is. – Wolfgang, met zijn gewone levendigheid, beweert dat die toren niet is voltooid: er behooren nog vier slanke pinakels bij, op iederen hoek éen. – Hoe weet u dat? vraagt hem een omstander. – Ik heb, antwoordt Goethe, de Münster zoo lang en met zooveel liefde bekeken, dat ze mij dit geheim heeft toevertrouwd! – De vreemde begeleidt hem naar 't archief en laat zien dat de oorspronkelijke teekening hem in 't gelijk stelt. Dankbaar trekt Wolf die teekening over op een blad oliepapier.

      Nu hij, Herders leiding snel ontgroeid, een persoon en een aanvoerder wordt, kan een botsing tusschen zijn karakter en dat van zijn leermeester niet uitblijven. Herder is door en door theoreticus en datgene in de menschen dat aan zijn algemeene begrippen niet beantwoordt, hun eigen individualiteit, bespot hij met ruw en onvermoeid sarcasme. Wolfgang houdt al zijn zwakheden: zijn alchimistische studiën, zijn zoeken naar mystiek, zijn dichtproeven waaruit verliefdheid blijkt, zorgvuldig voor hem geheim. Doch Herder voelt in hem den toekomstigen leider, en terwijl hij in brieven aan zijn verloofde met gekunstelde onderschatting van "den jongeman" spreekt, vervolgt hij hem met critiek, en bedilt zelfs zijn naam, waarvan hij zich afvraagt of die op verwantschap met Goden, Gothen of Kothe (d. i. modder) duidt. Dit pijnigt Wolfgang, die meent dat een naam maar geen manteltje is, dat men afwerpt als het hindert. Maar hij weet zich te bedwingen. Hij is bezig volkomen zelfbeheersching te leeren:

      Om zijne nerveuze vatbaarheid voor geluid te overwinnen, gaat hij 's avonds bij de taptoe naast de rommelende trommen loopen, hoewel aanvankelijk zijn ingewanden meetrillen. Wetend dat het uitzicht van een hoogte af hem doet duizelen, klautert hij herhaaldelijk tot in het nokje van den Munstertoren, en blijft daar een kwartier lang op een vlak van nog geen el in 't vierkant staan. Zijn medische liefhebberij went hem aan lijken en aan afzichtelijke zieken. 's Nachts op het kerkhof tracht hij zijn geheimzinnig beven te bedwingen, en hij slaagt daarin zoo goed, dat hij dit angstgevoel later, zelfs met groote moeite, niet geheel terugvindt. En ook de uitvallen van grimmigen Herder wil hij verdragen. Hij vermijdt gesprekken over onderwerpen die den zieke ergeren, hij weet altijd een terrein van gemeenschappelijke sympathie te vinden. Voortaan kan hij ook bevriend zijn met iemand die totaal anders denkt als hij. En zoo blijkt zijn samenzijn met den rijperen Herder niet toeval alleen: door een machtige zelftucht heeft hij zich diens leeringen waardig gemaakt, toen hij voelde dat hij er behoefte aan had.

      En nadat hij Herder met geleend geld – waarvoor hij later met een hekeldicht zal worden bedankt – heeft voortgeholpen, bespeurt hij hoeveel hij heeft gewonnen. Er zijn zooveel plannen in hem ontstaan, dat hij niet weet, welk plan het eerst aan te pakken. Hij leest de auto-biographie die de laatste ridder, Götz von Berlichingen, tot zijn verdediging heeft opgesteld: en hij wil de nagedachtenis van dezen braven, ruwen, waarheidlievenden zelfhelper uit den middeleeuwschen vrijbuiterstijd, de nagedachtenis van dien echten Duitscher redden, door hem in dramatischen vorm te doen herleven. – Zijn geestverwantschap met den zoekenden Faust uit het oude poppenspel, die evenals hij in menigerlei weten den samenhang der dingen tracht te bevroeden, en daarna zich in het Leven werpt, gaat zich openbaren. Hij vergast zich in stilte aan de dus ontstane scheppingsmogelijkheid, zonder iets neer te schrijven van wat binnen hem tot hevig leven is ontbloeid. – Hij stelt belang in Elsasser antiquiteiten, wier kennis hem den volksaard gemakkelijker laat naderen. Hij luistert ouwe moederkens op het land haar naïeve taal en haar eenvoudige liedjes af, en zijn eigen lied wint daardoor aan natuurlijkheid en volheid van klank. Wilkommen und Abschied Mailied, Kleine Blumen en bovenal Heideroslein en Ein zärtlich jugendlicher Kummer heeft hij in dit opzicht nadien maar zelden overtroffen. – En dan verdiept hij zich al meer in Shakespeares kleurige weireld. Hij doorziet hoe aan elkeen, al naar zijn aard, een levenslot is toebedeeld, en wordt nu den lust gewaar: met zijn eigen lot te strijden in de wisselende kansen van het werkelijke Leven. Herder wil Catherina II gaan dienen en, gebruik makend van haar macht, haar land en daarna heel Europa hervormen. Goethe, nog niet wetend hoe, hoopt eens met breede daden het lot van een volk te leiden, en weldra gaat hij de hervormingsplannen van Möser, Wielands Gouden spiegel, Machiavelli's Vorstenboek bestudeeren, teneinde gereed te zijn, indien ooit de begeerde taak hem wordt aangewezen. In het Leven, niet in collegezaal of in laboratorium, hoopt hij nu God te vinden. Want het groote Leven is, wel doorgrond, een openbaring Gods, voor hem die het als geheel op zich laat inwerken.

      En in welken vorm zal hij nu het echte Leven ontmoeten?

      De Paaschvacantie is begonnen. Snel te paard en naar Sesenheim. Hij komt er laatavond aan, maar Friederike heeft 't voorspeld en is nog op. Hij heeft haar hart gewonnen: in een warm oogenblik komen de eerste kussen. En reeds voelt hij dat hij ze niet verdient. Hoe ze tegen hem opziet, de maagd die hem moed tot nieuwe liederen heeft gegeven! O, moge hun liefde geen kortstondig rozenleven hebben! Ze kijkt hem met vochte oogen na, als hij terug naar Straatsburg draaft.

      Daar krijgt hij zijn vriend Jung, genaamd Stilling, te troosten, die pas een literaire miskenning heeft ondergaan, en wiens verloofde zwaar ziek ligt. Jung gaat haar verplegen en als zijn vrouw brengt hij haar terug. God zal zorgen. – Zoodra Wolfgang dit van hem verneemt, mept hij hem op zijn schouder en roept dat hij een excellente kerel is!

      Want hij moet denken aan zijn Rieckchen. Ze staat verre boven Annette, want ze is geheel natuur. Maar voor Annette heeft hij gekropen, nadat ze hem had verstooten, en nu hij als gerijpt man en meester over zijn grillen voor dit naïeve kind staat, het kind dat van hem heeft geleerd wat liefde is, nu… Gelijk de edele Helena in Fausts armen tot woedende furie vergroeit, zoo wordt onschuldige Friederike door haar liefde hem een kwelgeest. Een smartelijke geestesverwarring jaagt hem de koorts op 't lijf. Hij weet niet meer: zijn brein is als een windvaan. Hij ervaart dat zijn hartstocht haar al kwaad genoeg heeft berokkend. Haar borstziekte verergert. Hij snelt naar Sesenheim en, zelf zwak, blijft hij vier weken aan haar sponde, verwijt zich onophoudelijk, dat hij aanspraken in haar heeft gewekt die hij nooit zal vervullen. Hij weet goed dat ze 't liefdegeluk – zoo ooit – slechts van hem zal aannemen, dat hij gaat terugrooven wat hij haar een oogenblik heeft geschonken.

      Maar, na de zelfkastijding


Скачать книгу