Het Leven der Dieren. Derde Deel, Hoofdstuk 1 tot 4, De Kruipende Dieren. Brehm Alfred Edmund
eenige uitzondering groeien zeer langzaam; ook hieruit blijkt de traagheid van hunne levensverrichtingen. Zij kunnen een zeer hoogen ouderdom bereiken. In de gevangenschap hebben Schildpadden omstreeks honderd jaar en volgens sommige berichten nog langer geleefd. Krokodillen, die aan de een of de andere eigenaardigheid kenbaar waren, vertoonden zich volgens het getuigenis van Afrikaansche inboorlingen, zoolang het hun heugde, steeds op dezelfde plaats. Waarschijnlijk worden ook de groote soorten van Slangen zeer oud. Ziekten schijnen onder deze dieren zeer zeldzaam te zijn, maar zijn toch soms bij gevangen exemplaren opgemerkt; het is nog niet gebleken, dat zij aan ouderdomszwakte, en verval van krachten, bezwijken; de meeste sterven door toedoen van roofdieren of althans ten gevolge van uitwendige invloeden.
De meest geschikte wijze om bekend te worden met de levenswijze van Kruipende Dieren, die men in de vrije natuur moeielijk kan nagaan, is, ze te plaatsen in terrariën, in kleine serres, waaruit zij niet kunnen ontsnappen. Een doelmatig ingericht, goed onderhouden terrarium kan voor den eigenaar en voor alle andere toeschouwers een rijke bron van leering en tijdverdrijf opleveren en bovendien een sieraad zijn van het vertrek en zelfs van het geheele huis, waarin het geplaatst is. De onderzoeker vindt hier een schoone gelegenheid tot aanvulling van de kennis, die hij verkreeg door een vluchtige beschouwing van opgestopte of in spiritus bewaarde Reptiliën. De verbleekte en daardoor van hun grootste aantrekkelijkheid beroofde exemplaren uit het naturaliën-kabinet ziet men hier in hun volle pracht, in levenden lijve voor zich, zoodat men in de gelegenheid is hunne handelingen te bespieden, hun aard en hunne gewoonten na te gaan.
In vergelijking met het voordeel, dat de Gewervelde Dieren van andere klassen ons verschaffen, is het nut der Kruipende Dieren buitengewoon gering. Van de Alligators gebruikt men de huid voor het bekleeden en versieren van verschillende voorwerpen. Een belangrijk handelsartikel is het schildpad, dat uit de hoornplaten van het pantser van sommige dieren van dien naam bestaat en de grondstof is voor een industrie, die aan vele handen werk verschaft; bovendien gebruikt men het vleesch en de eieren van eenige dezer wezens. Indirect nuttig zijn de Reptiliën en meer bepaaldelijk vele Hagedissen door het verslinden van schadelijke Insecten en dergelijk gedierte. Dit geringe voordeel wordt echter verre overtroffen door de schade, die de Kruipende Dieren ons veroorzaken. Wij herinneren slechts terloops aan de rooverijen, waaraan zelfs kleine Schildpadden en ook verscheidene Slangen zich schuldig maken en waarvan de Visschen en hun gebroed de slachtoffers zijn; maar willen vooral de aandacht vestigen op het ontzaglijk aantal menschen en huisdieren, die ieder jaar gedood worden door Vergiftige Slangen en Krokodillen. Een aansporing tot het sparen van het leven dezer dieren zou een misdaad zijn, een zonde jegens ons zelf. Toch mogen en moeten wij ten gunste van de groote menigte onschuldigen, die zoo dikwijls voor de fouten van een klein aantal schuldigen hebben te boeten, een woordje in ’t midden brengen. Het is onze bedoeling niet, en ’t staat trouwens ook niet in onze macht, te verlangen, dat de in warme gewesten voorkomende Reptiliën met welwillendheid behandeld zullen worden. Wel willen wij de sierlijke Hagedissen, Hazelwormen en Moerasschildpadden, die ons door hare bewegingen, haar opgewektheid en zorgeloosheid bekoren, – die velden, bosschen en eenzame meren verlevendigen, in uw gunst aanbevelen. Raadzaam achten wij het, aan te dringen op het dooden van de Slangen, die men niet met zekerheid als onschadelijk herkent; wenschelijk is het echter om, bij wijze van boete voor dezen moord, het gedoode dier steeds mede te nemen en in spiritus te bewaren, om het bij gelegenheid aan een deskundige te laten zien en van hem inlichtingen over de vergiftigheid of onschadelijkheid van het bedoelde exemplaar te vragen.
In overoude tijden bewezen de menschen goddelijke eer aan de Kruipende Dieren, die door hen gevreesd werden. De oude Egyptenaars hielden tamme Krokodillen in de nabijheid van hunne tempels en balsemden met zorg de lijken van deze dieren. De bewoners van Oost-Azië, vooral de Chineezen en Japaneezen, stelden hunne goden voor in de gedaante van Hagedissen en Slangen. De Grieken en Romeinen hechtten aan de Slangen een zinnebeeldige beteekenis en schreven haar in fabels en gedichten list en schranderheid, profetische gaven en andere eigenschappen toe. Ook in onze overleveringen spelen zij een zeer belangrijke rol. Tot in den tegenwoordigen tijd worden Krokodillen en Slangen door onbeschaafde volken vereerd en aangebeden.
EERSTE ORDE
DE GESCHUBDE REPTILIËN (Squamata)
Eerste Onderorde: HAGEDISSEN (Lacertilia)
De bevallige Zandhagedis, die ieder waarschijnlijk wel door eigen aanschouwing zal kennen, kan als type van alle Hagedissen aangemerkt worden. In den regel kan men bij de leden dezer onderorde duidelijk kop, hals, romp en ledematen onderscheiden; de pooten kunnen echter rudimentair zijn of geheel ontbreken, in welk geval de bedoelde dieren op Slangen gelijken; deze overeenkomst is evenwel slechts oppervlakkig en verdwijnt bij nader onderzoek. Kenmerkend voor alle Hagedissen is haar kleed, dat uit hoornachtige schubben bestaat met of zonder beenplaten er onder; voorts hebben zij een beweeglijke tong en tanden, die nooit in tandkassen bevestigd, maar aan den bovenrand van de kaakbeenderen of aan de binnenzijde van een daar aanwezige, beenige lijst vastgegroeid zijn. De oorschelp, bij de Krokodillen vertegenwoordigd door een klep, die het trommelvlies kan bedekken, is hier geheel afwezig; het trommelvlies is op gelijke hoogte met de omringende huid of op den bodem van een zeer korte gehoorgang gelegen, bij uitzondering ook wel door de gewone huid overdekt; de oogleden zijn meestal beweeglijk, de neusgaten gescheiden.
De tong komt in velerlei vormen voor, die voor de onderscheiding der familiën van belang zijn: zij is met schubjes of met dradige wratjes bedekt, dik gevleescht, bijna niet uitgesneden of afgerond, kort en aan den wortel verdikt, dunner uitloopend en van voren meer of minder ver gespleten, enz.
De Hagedissen, die de soortenrijkste groep van de geheele klasse vormen, zijn over alle deelen der wereld verbreid met uitzondering van den kouden aardgordel; zij hebben de meest verschillende woonplaatsen; haar bij het zeestrand beginnend gebied strekt zich uit tot aan de grenzen van de eeuwigdurende sneeuw, omvat vruchtbare landauwen zoowel als wildernissen en woestijnen, waterrijke oorden zoowel als gewesten, die geheel van water verstoken zijn. In de koudste gedeelten van den gematigden aardgordel leven slechts weinige leden van deze onderorde; bij ’t naderen van den evenaar neemt het aantal soorten en tevens de verscheidenheid van vormen en hun kleurenpracht op verrassende wijze en in klimmende mate toe. Weinige soorten zijn waterdieren, die op de wijze der Krokodillen, alleen dan aan land gaan, als zij kans zien een daar aanwezigen buit te grijpen of als zij slapen en zich in de zon koesteren willen. De meeste zijn landbewoners in de strengste beteekenis van ’t woord en mijden zelfs vochtige terreinen. Niet weinige leven op boomen, verreweg de meeste echter op den vasten grond of op rotswanden. Uit de gedaante van haar lichaam kan men reeds van te voren afleiden, waar zij zich ophouden. De van boven naar onderen platgedrukte vormen bewonen meestal zandige vlakten en zoeken onder steenen, tegen muren of in holen een schuilplaats; die, welker romp zijdelings samengedrukt is, leven in het struikgewas of tusschen de twijgen; die met een rolrond lichaam eindelijk houden verblijf in gaten van den grond, of van boomen. De pootlooze, op Slangen gelijkende Hagedissen ontmoet men op den grond, de wormvormige onder de oppervlakte der aarde. Ook op dezen regel zijn echter vele uitzonderingen.
De mensch is vriendschappelijk gezind jegens de Hagedissen en zij verdienen deze voorkeur. Zonder eenig voorbehoud mag men ze tot de meest begaafde leden harer klasse rekenen. In geen enkel opzicht staan zij, wat hare talenten betreft, bij hare verwanten uit andere groepen achter. Hare bewegingen zijn veelzijdig, behendig, doelmatig en meestal zeer vlug. De meeste laten bij ’t gaan den romp bijna over den bodem slepen, loopen zeer snel, hoewel met slangsgewijze kronkelingen. Door den staart met kracht tegen den grond te drukken, kunnen zij zich ook boven de oppervlakte verheffen en tamelijk groote sprongen doen. De weinige soorten, die in het water leven, zwemmen en duiken uitmuntend, hoewel hare voeten niet met zwemvliezen voorzien zijn; ook andere, die het water angstvallig mijden, weten, wanneer zij toevallig in dit haar vijandige element geraken, zich hier vrij goed te redden; zij die op rotswanden en muren rondklauteren of zich in boomen bewegen, doen dit meestal met een waarlijk verrassende behendigheid. De Boomhagedissen gebruiken haar langen staart met goed gevolg tot het behouden van het evenwicht; zij kunnen bijna met dezelfde snelheid, als hare verwanten op den bodem ten toon spreiden, over de takken loopen of van de eene twijg op de andere springen. Andere worden door hare schijfvormig verbreede, van onderen met een oneffene huid bekleede teenen in staat gesteld om in alle mogelijke houdingen, met den kop naar boven of naar onderen, even veilig op de boven- als op de onderzijde