Lidewyde. Busken Huet Conrad

Lidewyde - Busken Huet Conrad


Скачать книгу
rijtuig, steeds volgeladen met een ander personeel, hetzelfde tolhek door. Het was eene soort van omnibus, vrijwilligerdienst verrigtend tusschen de naastbijgelegen stad en het Duinendaalsche jagershuis. Nu eens bestond het gezelschap uit louter leden van het sterker geslacht: eene liedertafel, eene scherpschuttersvereeniging, een onderwijzerskring, eene synode. Andere keeren was het gemengd: regenten en regentessen eener combinatie van liefdadige gestichten, een leesgezelschap van heeren en dames, eene groene, of zilveren, of gouden bruiloft. Alles maakte gebruik van het weldoorvoed driespan en van den boeijer op wielen; alles stroomde, van Junij tot Oktober, naar de bosschen van Duinendaal. Gezegend de man, die in het dorp van dien naam het burgemeestersambt vervulde! Twee veldwachters, zijne geheele politiemagt, volstonden om onder die duizenden van bezoekers de beste orde te bewaren. Nooit hoorde men in het jagershuis van drinkgelagen of vechtpartijen. Regende het, men dineerde in de groote zaal met hare gepleisterde muren, of onder het rieten dak der voormalige kolfbaan, of op het terras, onder de geïmproviseerde verandah van uitgespannen zeildoek. Scheen de zon, dan werden de tafels gedekt, hier in het groote grasperk achter het huis, op een afstand door een halven kring van hooge duinen tegen den noordenwind beschut, ginds in het bosch, tusschen beuken en dennen, of onder de takken van een breeduitgegroeiden eikenboom. Wie op dit plekje zijnen dag kwam doorbrengen, had zich voorgenomen afstand te doen van alle eischen der gastronomie. Met geen ander doel begaf men zich herwaarts als om voor weinig geld het stil genot te smaken dat voor alle vreedzame lieden te verkrijgen is onder den blooten hemel.

      De grindweg, die van de stad naar Duinendaal voerde, doorsneed eene dier grazige vlakten, waaraan ons landschap in sommige provincien zijn eigenaardigst karakter dankt. Vurige bewonderaars noemden dien weg den schoonsten der wereld. Met een regten hoek rustte zijn eene uiteinde op eene heirbaan, ter plaatse waar het breed geboomte eener statige heerenhofstede den horizont sloot en alleen hier en ginds, bij het omwenden, u een blik gunde op de bruine of witte zeilen in de daarachter stroomende rivier. In den rug, het ruischend water en de dreunende schepraderen der stoombooten. Regts en links, zoo ver het oog reikte, teekenachtige boerenwoningen en grazend vee in weiland aan weiland. Geen wuivend graan, geen bloeijende boekweit; korenbloemen noch klaprozen; maar des te meer ruige schapen en gladde koeijen; des te meer grasmaaijers in blaauwe borstrokken en witte troisièmes; des te meer volgeladen hooiwagens, met inspanning voortgetrokken over de hobbelige geschoren velden, tot waar de geopende hekken toegang verleenden op den rijweg. Wat schaadt het, – riepen de enthusiasten luidkeels uit, terwijl zij u staande hielden in de brandende zon, – wat doet het af, dat geen enkele boom u hier zijne schaduw biedt? dat de westenwind, bij luchtig weder, u omver dreigt te blazen? dat eene regenbui, die elders hoogstens uwe bovenkleederen zou bevochtigen, hier u tot op het hemd doorweekt? Denk niet aan den dag van morgen, maar geniet het tegenwoordig oogenblik. Haal adem, en zeg hoe u de geur dier verschgemaaide velden aanstaat. Zie voor u uit, en erken dat dit vergezigt alles overtreft wat gij in Nederland aanschouwen kunt.

      Het was inderdaad een prachtig schouwspel. Tegen het doorzigtig blauw van een wolkeloozen hemel kwamen de toppen der gele duinen tooverachtig uit. Hunne smalle glooijingen zag men zich verliezen in het lage eikenhout, dat als klimop tegen hen aanwies. Nog lager, tusschen opgaand geboomte, in allerlei richtingen, lag eene keurbende van villa's als uit te rusten aan hunnen voet. Het was de Mont Blanc niet, zijne sneeuwtoppen spiegelend in het Meer van Genève; noch de krans van opgaande rotsen, waartusschen het Vierwaldstättermeer gevat is; noch de Loreley, vooruitspringend in eene bogt van den Rijn; noch de Duno, met hare groene helling een geldersch landschap sluitend en omsluitend. Doch al verschilde de orde, het was eene schoonheid van denzelfden rang.

      Dat beweerde ook de eigenaar van Belvedere. Zijne woning lag wel is waar niet hoog genoeg tegen de duinen aan om op grooten afstand de aandacht te trekken, en eerst bij het naderen zag men haar allengs zich loswikkelen uit het geboomte en de hofsteden waarmede zij een geheel uitmaakte; doch des te beter beantwoordde zij aan de voorstelling, die stedelingen van middelbaar fortuin zich watertandend vormden van een vast verblijf in deze streek. Te wonen aan den ingang van dit Eden; dagelijks op die duinen de frissche zeelucht te kunnen inademen; in die bosschen, waar de kamperfoelie zich om de eikenstammen slingerde, naar hartelust te kunnen omdolen; tusschen het woud en de heuvels de zwanen te kunnen zien zwemmen in de kleine meeren; thuis gekomen, zich ook waarlijk te huis te gevoelen; lang en breed uit te rusten in een eigen tuin; in de schaduw eener verandah gezeten, de geuren in te ademen van reseda en heliotropen, tot bloembedden uitgespreid of opgeschoten aan den voet van bloeijende stamrozen, – welk een leven! Het ongerief van niets om handen te hebben ging onder in de weelde van deze bezige rust; de glans der stadsvermaken verbleekte bij dezen gloed van echte stralen; de gezelligheid-zelve scheen een overlast, vergeleken bij eene eenzaamheid als die van Belvedere. Aan welke plaats, onder welke hemelstreek, was voor den zwoegenden Nederlander een plekje te vinden, waar de werkelijkheid de idealen van het renteniersleven zoo getrouw, zoo liefelijk weerkaatste als hier? In den loop van iederen zomer gebeurde het dan ook minstens honderdmalen dat tolbetalende vreemdelingen, onder het afpassen hunner penningen naar Belvedere wijzend, de klassieke boerin lastig vielen met de vraag, aan wien dat optrekje behoorde?

      Lieden, die Victor Hugo alleen van fotografische portretten uit zijnen natijd kenden, beweerden dat de oude heer Visscher – Aart Visscher, gelijk zijne gemeenzame vrienden en tijdgenooten hem nog altijd noemden, ook wanneer hij toevallig in persoon tegenwoordig was, en zijne voormalige leerlingen alleen dan wanneer zij met zekerheid wisten dat het geluid hunner vrijpostige konversatie niet tot hem doordringen kon, – zij beweerden dat de eigenaar van Belvedere, met zijne gekortwiekte grijze kruin, zijn grijzenden baard en grijzenden knevel, een faux-air van den schrijver der Misérables had. De opmerking was misschien juist; ofschoon het noemen van een wereldberoemden naam tot kenschetsing, hoe oppervlakkig ook, van een kunstenaar, die van al de genietingen van het kunstenaarsleven juist te eenemaal onbekend gebleven was met die van populair te worden en zich eene reputatie te maken, niet van een diepen blik in diens gemoed of diens levensgeschiedenis getuigde. Doch men meende het met die gelijkenis ook zoo ernstig niet; terwijl het geoorloofd is het er voor te houden, dat Victor Hugo zelf, indien hij op eene ochtendwandeling in de Duinendaalsche dreven een reeds bejaard, doch forsch gebouwd heer ware tegengekomen, gekleed in een donkerbruin fantasie-gewaad en met een breed geranden luchtigen panama op het hoofd, volstrekt niet gedacht zou hebben, zijn ander-ik tegen het lijf te loopen.

      Belvedere was een dier grillige cottages, gelijk men er heden ten dage op alle punten van den aardbodem, in alle nieuwaangelegde of gemoderniseerde landschappen aantreft. De lijnen van het gebouwtje waren die van het monumentele Palazzo Vecchio, te Florence: eene vierkante kolom, twee verdiepingen hoog, gekroond met een plat en naar alle kanten vooruitspringend dak, welks bovenste rand omgeven was van eene balustrade, in den vorm van schietgaten. Het half moorsche dier bouworde was echter in sommige voorname opzigten geheel en al prijsgegeven, en eene goede laag portlandsche cement, waarmede het gesticht van top tot teen bestreken was, verdreef uit de voorstelling van den aanschouwer elke herinnering aan de overblijfselen der oud-florentijnsche architektuur.

      Het is onaangenaam, gelukkig geprezen te worden om het bezit van iets, waarmede men zelf op ver na niet onvoorwaardelijk ingenomen is; en geheel en al onverdragelijk wordt de afgunst, wanneer men u benijdt als den gezegenden eigenaar niet-alleen, maar ook en vooral als den genialen vervaardiger van dat voorwerp. Toen Belvedere nog in de naakte muren en in de grondverf stond, had de heer Visscher daarvoor de som betaald, die een speculerend aannemer en stichter van meer andere dergelijke optrekjes gemeend had te mogen eischen. Het was van algemeene bekendheid dat hij zijn leven lang het beroep van "fijnschilder" had uitgeoefend (in den mond des volks eene nuance van dat van huis-en rijtuigschilder), en niets scheen uit dien hoofde natuurlijker dan te onderstellen dat de teekening van Belvedere zoo goed als door hem zelven vervaardigd was. Wel ontkende hij dit ten stelligste en verzekerde hij aan wie het hooren wilde, dat Belvedere in zijne oogen volstrekt niet beantwoordde aan de eischen van een vernuftigen bouwtrant; doch men schreef die protesten aan valsche schaamte toe en hield hem voor een dier renteniers, welke, nadat zij in goeden doen gekomen zijn, niet gaarne herinnerd worden aan hunne voormalige maatschappelijke positie. Er is iets ontmoedigends in dergelijke logica, en de kooper van Belvedere zou geen verstandig man geweest zijn, indien hij niet geëindigd was met de lieden te laten praten. Doch dit genas hen niet van hun vooroordeel. Integendeel; hoe stereotyper van lieverlede de zwijgende glimlach werd, waarmede hij hunne loftuitingen op zijn scheppingsvermogen aanhoorde, des te vaster hielden zij zich


Скачать книгу