De Wonderen van den Antichrist. Lagerlöf Selma
zwarte Madonna haar zou bijstaan.
Terwijl zij bad, was zij overtuigd, dat don Ferrante reeds op hetzelfde oogenblik van meening veranderde.
Als zij thuis kwam, zou hij haar tegemoet loopen om haar te zeggen, dat haar vader haar niet behoefde te verlaten.
’t Was een morgen, drie weken later.
Donna Micaela kwam uit het zomerpaleis om naar de vroegmis te gaan, maar vóórdat zij zich naar de kerk begaf, ging ze naar donna Elisa’s winkel om een waskaars te koopen.
’t Was nog zoo vroeg, dat ze vreesde, dat de winkel nog niet open zou zijn, maar haar vrees bleek ongegrond, en zij was blijde, dat zij een geschenk kon meenemen voor de zwarte Madonna. Er was niemand in den winkel, toen donna Micaela binnentrad, en zij bewoog de deur heen en weer, opdat de bel zou luiden en donna Elisa binnen roepen.
Eindelijk verscheen er iemand, maar het was niet donna Elisa, maar een jonge man.
Deze jonge man was Gaetano, dien donna Micaela nauwelijks kende. Want Gaetano had zooveel van haar hooren vertellen, dat hij bang was haar te ontmoeten, en iederen keer, dat zij donna Elisa bezocht, had hij zich in zijn werkplaats opgesloten. Donna Micaela wist niets anders van hem dan dat hij Diamante wilde verlaten, en dat hij voortdurend heiligenbeelden sneed, opdat donna Elisa thuis iets zou hebben te verkoopen, terwijl hij groote schatten verdiende in Argentinië.
Toen zij nu Gaetano zag, vond zij hem zoo mooi dat het haar een genot was naar hem te kijken. Wel was ze angstig als een gejaagd hert, maar geen smart ter wereld kon haar verhinderen vreugde te gevoelen als zij iets schoons zag.
Zij vroeg zich af, waar zij hem vroeger gezien had, en zij herinnerde zich, dat zij zijn gezicht kende van haar vaders heerlijke schilderijenverzameling in het paleis te Catania.
Daar was hij niet gekleed geweest in een arbeiderskiel, maar droeg hij een zwarten, vilten hoed met lange, wuivende witte pluimen en een breeden, kanten kraag op een fluweelen mantel. En hij was geschilderd door den grooten meester Van Dijck.
Donna Micaela verzocht Gaetano om een waskaars, en hij begon daarnaar te zoeken. En nu deed zich het vreemde geval voor, dat Gaetano, die iederen dag in den kleinen winkel was, daar geheel vreemd scheen te zijn. Hij zocht naar een waskaars in de lade der rozenkransen en in de doozen der kleine medaillons. Hij kon er geen vinden en toen werd hij zoo ongeduldig, dat hij laden omver smeet en doozen kapot drukte. En het werd een groote wanorde en verwoesting. ’t Zou donna Elisa zeker veel verdriet doen, als zij thuis kwam. Maar donna Micaela vond het heerlijk te zien, hoe hij de dichte lokken van zijn voorhoofd streek en hoe zijn goudkleurige oogen fonkelden, gelijk gulden wijn wanneer de zon daarop straalt.
Het gaf haar troost iets te zien, dat zoo schoon was.
Donna Micaela vroeg toen vergiffenis aan de edele heeren die door den grooten Van Dijck geschilderd waren. Hoe dikwijls had zij tot hen gezegd:
„O, signor, ge zijt schoon geweest, maar zoo donker, zoo bleek, en zoo weemoedig hebt ge niet kunnen zijn. En zulke vuuroogen hebt ge niet bezeten, maar dit alles heeft de schilder slechts in uw gelaat gelegd.”
Maar toen donna Micaela Gaetano nu zag, vond ze dat dit alles in een gezicht kon gevonden worden en dat de meester niet noodig had gehad er iets aan toe te voegen. Daarom vroeg ze vergiffenis aan de oude edele heeren.
Onderwijl had Gaetano de lange doozen met kaarsen gevonden, die op dezelfde plaats onder de toonbank stonden waar ze altijd gestaan hadden.
En hij gaf haar een waskaars, maar wist niet wat die kostte; hij zeide, dat zij die later wel kon betalen. Toen zij om een stuk papier verzocht om de kaars in te wikkelen, werd hij zoo verlegen, dat zij hem moest helpen zoeken.
Het bedroefde haar dat zulk een man er aan dacht naar Argentinië te vertrekken.
Hij liet het aan donna Micaela over, de kaars in te pakken, terwijl hij zelf haar stil beschouwde.
Zij zou gewenscht hebben, dat zij hem kon verzoeken haar nu niet aan te zien, nu niets anders dan hopeloosheid en smart uit haar gelaat sprak.
Gaetano had haar trekken niet meer dan één oogenblik beschouwd, toen hij op een kleine trap sprong en een beeld van de bovenste plank nam en daarmee naar haar toe kwam.
Het was een kleine vergulde en geschilderde aartsengel, voorstellende San Michaël in strijd met den aartsvijand, dien hij nu uit het papier wikkelde.
Dezen reikte hij donna Micaela toe en verzocht hij haar aan te nemen. Hij wilde haar dit beeld schenken, omdat dit het beste was, dat hij ooit gesneden had. Hij was zoo overtuigd dat dit grooter macht bezat dan zijn andere beelden dat hij dit op de bovenste plank geplaatst had, opdat niet de eerste de beste dit beeld zou zien en koopen. Hij had donna Elisa verboden het aan iemand anders te verkoopen, dan aan dengene, die gebukt ging onder een groote smart. En nu moest donna Micaela dit beeld van hem aannemen.
Zij stond zwijgend, zij vond hem haast te indringend.
Maar Gaetano verzocht haar te zien, hoe goed het beeld gesneden was. Zag zij wel, dat de vleugels van den aartsengel in toorn opstonden en dat Lucifer zijn klauwen drukte in de stalen sporen van San Michaëls voet?
Zag zij met hoeveel kracht San Michaël zijn lans velde en hoe hij zijn voorhoofd fronste en zijn lippen op elkaar klemde?
Hij wilde het kleine beeld in haar hand leggen, maar zij schoof het zacht ter zijde.
Ze zag wel, dat het beeld schoon en machtig was, zei zij, maar zij wist, dat het haar niet kon helpen. Zij dankte hem voor zijn geschenk, maar zij wilde het niet aannemen. Toen trok Gaetano het beeld naar zich toe, wikkelde het in papier en zette het weer op zijn plaats.
En niet vóórdat het weer op de bovenste plank stond, sprak hij tot haar.
Maar toen vroeg hij haar waarom zij waskaarsen kocht indien zij geen geloovige was? Was het haar bedoeling te zeggen, dat zij niet aan San Michaël geloofde? Wist zij dan niet, dat hij de machtigste der engelen was en dat hij het was, die Lucifer overwonnen en in den Etna geworpen had? Twijfelde zij of dat waar was? Wist ze niet, dat San Michaël gedurende den strijd een veer uit zijn vleugel verloren had en dat deze in Caltanisette gevonden was? Wist zij dat of wist zij dat niet?
Of wat bedoelde zij anders ermee, dat San Michaël haar niet kon helpen? Geloofde zij, dat geen heilige haar helpen kon? En hij dan, die iederen dag in zijn werkplaats heiligen sneed? Zou hij dat doen, indien ze nergens voor dienden? Dacht zij, dat hij een bedrieger was?
Maar daar donna Micaela een even streng geloovige was als Gaetano, vond zij zijn woorden onrechtvaardig en dat prikkelde haar tot tegenspraak.
„Het gebeurt toch soms, dat de heiligen niet helpen,” zeide ze. En toen Gaetano er ongeloovig uitzag, kreeg ze een onweerstaanbare neiging hem te overtuigen; en zij zei hem, dat men haar uit naam der Madonna beloofd had, dat indien zij don Ferrante een trouwe echtgenoote werd, haar vader een onbezorgden ouden dag zou hebben.
En nu wilde haar man toch haar vader in een broederschap plaatsen, die arm was als een armhuis en streng als een gevangenis. En de Madonna had dit niet afgewend, maar over acht dagen zou het gebeuren.
Gaetano luisterde aandachtig naar haar.
Dit maakte, dat zij hem haar gansche geschiedenis toevertrouwde.
„Donna Micaela,” zei hij, „ge moet u wenden tot de zwarte Madonna in de domkerk.”
„Gelooft ge dan, dat ik niet tot haar gebeden heb?”
Toen steeg een blos naar Gaetano’s wangen en hij zei bijna toornig:
„Ge wilt toch niet zeggen, dat ge u tevergeefs gewend hebt tot de zwarte Madonna?”
„Ik heb de laatste drie weken tevergeefs tot haar gebeden, haar gesmeekt en gebeden.”
Toen donna Micaela dit zei, kon zij nauwelijks ademhalen.
Ze kon over zichzelf weenen, omdat ze iederen dag hulp verwacht had en iederen dag teleurgesteld werd en toch geen beter middel wist dan opnieuw met haar smeekbeden te beginnen.
En men zag op haar gelaat, dat haar ziel opnieuw doorleefde, wat zij geleden had, toen zij elken dag de vervulling van haar bede verwachtte, en de tijd verstreek zonder dat