Lidewyde. Busken Huet Conrad
te kunnen vertrekken?"
– "Dat zal hij, lief kind, maar daar het nu nog geen donderdag is, zult gij eerst nog vier volle dagen uw hart kunnen ophalen aan elkanders bijzijn. Mijn persoon, dat weet gij, zal u daarbij niet in den weg staan. Ik neem morgen-ochtend vroeg de terugreis weder aan."
– "Daar protesteren wij tegen, mijnheer Kortenaer," riep Lydia met een lach. "Gij weet hoe gaarne wij u nog eenigen tijd te Duinendaal zouden gehouden hebben; en indien ùwe tegenwoordigheid een hinderpaal voor het genoegen van onze jonge lieden moest heeten, waar zullen dan wij, mijn man en ik, ons gedurende die vier dagen bergen?"
– "En nu is het aan ons om te protesteren," riep André op zijne beurt en met vuur. "Niet waar, Emma? Neen, lieve mevrouw, al zoudt gij ons nog tienmaal erger plagen dan gij nu zes maanden achtereen dagelijks gedaan hebt, nimmer zult gij ons aan eenig gezelschap de voorkeur hooren geven boven dat van uzelve en van mijnheer Visscher. Mijn vader gaat veel te spoedig weder heen om u naar verdienste te kunnen schatten. Wilde hij slechts veertien dagen hier blijven, hij zou met mij getuigen, dat gij de aardigste, de gezelligste en de toegeeflijkste van alle aanstaande schoonmoeders zijt."
– "Zwijg, André," viel de oude heer Visscher hem met een vriendelijk bevel in de rede; "zwijg en maak geene slechte komplimenten. Toegeeflijkheid is niet meer dan eene halve deugd, en hoe korter men de jongelieden houdt, hoe beter dienst men hen bewijst. Zeg ons liever, hoe lang gij afwezig denkt te blijven, en laat mij uw adres, voor het geval dat gedurende uwe afwezigheid de nieuwe brug ineenstort."
– "Foei, lieve vader," zeide Emma, "hoe kunt gij het van u verkrijgen, met zulke dingen den spot te drijven? En gij zijt zelf de eerste geweest om te beweren, dat de brug minstens honderd jaar zal kunnen duren, al gaan er nog zoo veel treinen overheen!"
– "Juist, mijn kind, en daarom scherts ik met een goed geweten. Wanneer een gouvernement stevig in elkander zit, behoeft het niet bang te zijn voor de uitwerking eener onschuldige spotprent. Maar waarom, André, antwoordt gij niet op mijne vraag? Spreek, en indien gij met alle brave bruidegoms een afschuw hebt van den trouweloozen Theseus, noem dag en uur, en zeg ons tegen wanneer de kleine Ariadne, hier, hare traantjes zal kunnen droogen."
Emma lachte, omdat haar vader zoo goed geluimd was; beter geluimd dan in langen tijd met hem het geval was geweest.
– "Ik twijfel, mijnheer Visscher," zeide André, zijnen vader vragend aanziende, "of ik nu reeds zal kunnen bepalen, wanneer het mijn oom behagen zal mij weder los te laten. Doch gelooft gij wel, Emma, dat in mij een Theseus-aard schuilt? Neen, moet ik op een griekschen halfgod gelijken, dan op Herkules bij den tweesprong!"
– "Dat kunt gij laten!" schertste Emma. "Of zijt gij van plan, op reis verkeerde relaties aan te knoopen? Toch niet met de huishoudster van uw oom, hoop ik?"
– "Met die goede oude schommel, wier ziel sedert eene halve eeuw in een sleutelmandje zit? Neen Emma," zeide André, hartelijk lagchend, "wees daaromtrent gerust. Indien ik op Herkules zou willen gelijken, zou het zijn om bij elke wisseling tusschen verleiding en deugd het goede deel te kiezen."
– "Maar ik wil volstrekt niet hebben," ging Emma voort, "dat gij weifelen zult. Verbeeld u, dat ik het vaste voornemen aankondigde om gedurende uwe afwezigheid met niemand te koketteren? Dat ik u heilig beloofde, het voorbeeld te zullen volgen van alle Penelope's en alle Lucretia's van den ouden en nieuwen tijd? In uwe plaats zou ik dergelijke verbindtenissen bedenkelijk vinden. Lieve moeder," ging zij voort, zich tot Lydia wendend, "zeg André toch dat hij aan anderen niet doen mag hetgeen hij niet zou willen dat hem geschiedde."
– "André heeft die vermaning niet noodig, beste Emma," antwoordde Lydia, "en indien ik hem bepreekte, vrees ik dat hij mij op nieuw komplimenten zou gaan maken. Voor het kwaad, waarvan gij spreekt, is geen kruid gewassen. De wereld is altijd zoo geweest en zal altijd zoo blijven."
– "Van welk kwaad spreekt Emma toch, lieve vrouw?" vroeg de oude heer Visscher. "Mij is daarvan niets ter oore gekomen."
– "Ik zal het u zeggen, mijnheer Visscher," haastte André zich in te vallen. "Emma heeft in een van hare boeken gelezen, dat de vrouwen dezelfde regten hebben als de mannen, en daaruit leidt zij af, dat wanneer een man iets verkeerds doet, zijne vrouw of zijn meisje daardoor vrijheid bekomt om insgelijks verkeerd te handelen."
– "Is het waar, Emma, wat André daar van u vertelt?"
– "Geloof hem niet, beste vader. Hij spelt u wat op den mouw."
– "Maar, Emma," begon André.
– "Maar, André," begon Emma.
– "Kinderen," viel de oude heer Kortenaer hen in de rede, "laat ons aan den avond van dezen veelbewogen dag, zooals de couranten zich uitdrukken, niet in bespiegelingen vervallen, die een onrustigen nacht zouden geven. André, het is voor ons meer dan tijd, naar uw logement terug te keeren. Sluit vrede met Emma, en ga met mij mede."
Aan dien wenk moest gehoorzaamd worden. De oude heer Kortenaer, die er op stond den volgenden ochtend vroeg weder te vertrekken, nam afscheid van de familie op Belvedere, en deed dit in de opgeruimde stemming van iemand die eene plaats, waar hij eenige gelukkige oogenblikken heeft doorgebragt, weldra terug hoopt te zien. Het tijdstip van André's huwelijk was dan ook niet ver meer verwijderd, en men scheidde van elkander in het vrolijk vooruitzicht, binnen weinige maanden de wederzijdsche kennismaking te hernieuwen.
– "Zijt gij daar, André?" vroeg de oude heer, toen zij buiten gekomen waren en het voetpad volgden dat door het bosch naar de dorpstraat voerde.
– "Ik ben vlak achter u, vader. Ga gerust door. Gij kunt hier onmogelijk dwalen."
– "Intusschen zie ik geen hand voor oogen. Het is stikdonker in dit laantje."
– "Dat komt, vader, omdat het zomer is. 's Winters, wanneer de boomen zonder bladen zijn, herkent men de voetpaden buiten veel gemakkelijker. Over een dag of wat hebben wij eerste kwartier: dan wandel ik naar het dorp in den maneschijn."
– "Ik hoop, André, dat de wassende maan u hier niet langer zal doen vertoeven dan met uwe en onze belangen overeen te brengen is. Uw oom is er zeer op gesteld u aanstaanden maandag-morgen bij zich te zien."
– "Zondag-avond, dat beloof ik u, vertrek ik van hier en ga met den laatsten trein naar A. De veeren in de Pays-Bas zouden al zeer zacht moeten zijn, indien ik maandag-ochtend niet present was op het appèl. Mag ik weten wat oom Timmermans mij te zeggen heeft?"
– "O ja wel. Het is over die kleine erfenis te M., die wij deelen moeten met onzen neef Dijk."
– "Heb ik daar persoonlijk iets mede te maken?"
– "Niet bepaald; maar het kan zijn, dat uw oom u verzoekt, in zijne plaats naar M. te gaan."
– "Waarom gaat oom daar niet zelf naar toe?"
– "Beste jongen, dat weet ik niet. Ik weet niet eens, of hij u opdragen zal, zijne plaats te vervangen. Welligt heeft hij geheel andere plannen."
– "Mag Emma weten, dat ik misschien naar M. zal moeten gaan?"
– "Ik zie niet in waarom niet; maar de vraag is, of het tot iets dienen zou. In uwe plaats wachtte ik liever totdat gij kennis zult dragen van hetgeen uw oom van u verlangt. Wil hij dat gij naar M. gaat, dan is het tijd genoeg, dunkt mij, Emma daarvan te verwittigen, en het zal ongetwijfeld haar minder grieven dat berigt te ontvangen in een brief, dan zoo gij haar nu reeds welligt noodeloos schrikbeelden voorspiegelt. Sedert ik Emma heb zien omgaan met hare ouders en hare ouders met haar, ben ik versterkt geworden in mijn gevoelen dat zij een buitengemeen zachtzinnig meisje is. Zulke teêre planten willen met omzigtigheid behandeld worden."
– "Dat is zoo, vader, maar gij maakt u niettemin eene verkeerde voorstelling van Emma. Zij is veel flinker dan men denken zou. Niet dat ik uw raad niet volgen wil, integendeel, maar ik houd mij overtuigd dat de voorzorg overbodig is. Of zoudt gij waarlijk meenen, dat het Emma benadeelen zou, indien ik haar ronduit zeide, dat mijne afwezigheid misschien langer duren zal dan zij vermoedt?"
– "Beste jongen, ik laat u volkomen vrij. Wat gij van Emma zegt, is waar: zij is niet alleen een gevoelig, maar ook een zeer verstandig meisje. Handel dus naar uw beste weten, en laat ons over dat punt niet