Lidewyde. Busken Huet Conrad
noodig is. Mij dunkt, die gloeijende spijker daar, is de lantaarn van ons logement. Is het niet zoo?"
– "Zoo is het, vader; ofschoon de kastelein het zeer kwalijk nemen zou, indien hij u op dien toon over de verlichting van zijn etablissement hoorde spreken. Daar zijn wij er. Goeden nacht, vader; morgen-ochtend vóór uw vertrek zie ik u nog."
– "Dat behoeft niet, mijn jongen. Gij hebt een vermoeijenden dag gehad, en ik geef u verlof om uit te slapen. Belast mij met uwe groeten naar huis, en beloof mij nogmaals dat gij niet verzuimen zult, aan den wensch van uw oom te voldoen; meer verlang ik niet. Goeden nacht, en tot wederziens."
Had men den ouden heer Kortenaer, toen hij zich geheel alleen in zijne kamer bevond, met aandrang afgevraagd, of hij zich over André's toekomst in het geheel niet ongerust maakte, misschien zou hij, na zich met de hand over het hooge voorhoofd te hebben gestreken, geantwoord hebben: "Ongerust? zeer zeker niet; doch nu gij het vraagt, ja toch, wel een omzien." Daar evenwel niemand hem dwong, zich op die wijze rekenschap te geven van zijne indrukken, ging het hem gelijk het ons allen gaat, wanneer wij er belang bij hebben ons heen te zetten over onze invallende gedachten. Het had hem daareven onaangenaam getroffen, indien gij wilt, dat André in het geheel geene bezorgdheid aan den dag had gelegd over hetgeen hijzelf ontberen zou, indien hij Emma voor eene poos verlaten moest; en misschien, zoo de vader zich aan die opmerking vastgehouden had, zou hij daaruit ten aanzien van het karakter van zijnen zoon sommige leerzame gevolgtrekkingen hebben afgeleid. Doch ook de besten en de fijngevoeligsten ontgeven zich zulke dingen, en eerst naderhand, wanneer de gebeurtenissen daarop hun licht of hunne schaduw zijn komen werpen, en het te laat is, wordt men gewaar dat zij eene beteekenis hadden.
Wat André betreft, hij dacht op dit oogenblik met zoo veel liefde aan Emma, dat zijn vaders bekommering, ingeval deze werkelijk bestaan en zich in woorden geuit had, door hem niet ernstig opgenomen, maar op rekening der zwaartillendheid van den ouderdom gesteld zou zijn. Nu is het waar dat geen uur van den dag een bruidegom zoo zeer tot teederheid stemt als het nachtelijk klokje van twaalven, en dat hij, door de eenzaamheid-zelve herinnerd aan de onvolledigheid van zijn bestaan, op dat uur en in die omstandigheden dubbel vervuld pleegt te zijn met de herinnering aan haar, die hem van zijne verlatenheid eerlang troosten zal. Doch André had die verzoenende gedachte vooralsnog niet noodig, of verbeeldde zich althans, haar te kunnen ontberen. Het was zoo, dat het vooruitzigt eener mogelijke scheiding, hoe kort die ook duren mogt, hem meer griefde om Emma's dan om zijnentwil; en zij, die zich te regt of ten onregte op hunne kennis van het menschelijk gemoed laten voorstaan, zullen op grond van dat verschijnsel beweren dat aan het register zijner liefde, met de mannen der muzikale kritiek gesproken, sommige toonen ontbraken. Dit moest evenwel nog uitkomen, en hij was zich van dat gebrek in 't minst niet bewust. Hij stak zijne lamp op en zette zich neder in den niet al te gemakkelijken vouwstoel, dien de kastelein van het Wapen van Duinendaal een voltaire noemde. Zijn hoofd stond er niet naar om een boek ter hand te nemen of zich te verdiepen in de teekeningen en tabellen waarmede zijne geïmproviseerde schrijftafel overdekt was. Doch terwijl hij daar nevens die tafel zat en zijne sigaar uitrookte, dacht hij met onberispelijk welgevallen aan de toekomst, en in al de voorstellingen, al de beelden, al de groepen, die zijnen geest voorbijtrokken, vervulde Emma eene voorname plaats. Een vol half uur bleef hij in die gepeinzen verdiept, achterover leunend in zijn stoel en rookwolkjes uitblazend; en nog toen hij zich ter rust begeven had, omzweefde hem Emma's beeld.
In den droom zag hij haar op den buitensten rand eener met vlaggen versierde tribune staan en de armen naar hem uitbreiden; hijzelf kwam aansnorren als bestuurder eener lokomotief, klemde zich in het voorbijrijden met de eene hand aan de balustrade vast, greep zijne bruid met de andere om het midden, drukte haar lagchend aan zijne borst, en stoof met haar een tooverland te gemoet, waar de toppen van blaauwe bergen zich in het azuur der lucht verloren en de poorten van tunnel aan tunnel een eindeloos vergezigt openden in lagchende dalen.
Zevende Hoofdstuk
Den dag van André's vertrek was Emma stiller dan gewoonlijk; niet omdat zij een voorgevoel had van rampen, die haar boven het hoofd hingen, maar alleen omdat zij hem gaarne bij zich zou gehouden hebben. Nu eens schenen de uren haar toe, eindeloos langzaam om te kruipen; een oogenblik later was het haar, alsof de tijd eensklaps een levend wezen geworden was en hij die zekere vleugelen had aangeschoten, wier bestaan men gewoon is, naar het rijk der mythologie en der allegorie te verbannen. De laatste indruk behield de overhand, en toen de avond begon te vallen zocht zij de zijde van André, ten einde van zijne tegenwoordigheid zoo lang en van zoo nabij mogelijk te genieten.
Hij had dien middag op Belvedere gegeten, was daarna in het logement zijn valies gaan pakken, en stond nu, naast Emma, voor het opengeslagen venster derzelfde bovenvoorkamer, waar hij haar voor het eerst van zijne liefde gesproken had. Alles in het vertrek had sedert dien winteravond hetzelfde voorkomen behouden; zelfs de vooruitspringende haard stond nog op zijne plaats, en indien er geene muggen gedanst hadden om de lamp, zou men in den waan hebben kunnen verkeeren, dat ook in het saizoen geene verandering gekomen was. Doch in plaats dat de oostenwind door de kale takken der boomen gierde, of de Maartsche sneeuw zich stapelde op het afdak der verandah, stroomde nu, tegelijk met de zoele avondlucht, de uit den tuin opstijgende geuren der bloembedden naar binnen. André, die naauwlijks meer een half uur te verliezen had, hield den linkerarm om Emma's middel geslagen; zij liet haren regter op zijnen schouder rusten en leunde met het hoofd aan zijne borst. Zonder hare gestalte te overschaduwen, maakte de zijne, wanneer men hen aldus nevens elkander zag staan, den indruk een steun voor haar te zijn.
Zij zag op naar de rijzende maan en wees hem eene ster, wier gouden vonk bijna den bovenrand der zilveren sikkel raakte. Zwijgend luisterden zij naar het zacht rumoer dat opsteeg van den weg. Daar hoorden zij, over de velden heen, de klok van den hoogen stadstoren met zware slagen het uur van negenen slaan, en op hetzelfde oogenblik drong de zachte klank van het stads-boomklokje tot hen door: een waarschuwend sein voor de schepen op het water en ditmaal ook voor den reiziger aan den wal.
In de 17de eeuw te onzent, toen voor de fijne schakeringen der menschelijke genegenheden zulke edele namen nog niet bestonden als tegenwoordig, noemde men eene stemming als die, waarin André den afscheidskus op Emma's lippen drukte en Emma hem dien kus teruggaf, kalverliefde. Misschien was de naam welgekozen en zou hij ook nu nog verdienen in zwang te zijn. Misschien is naar de meening van sommigen dat ruwe woord de ware term tot aanduiding en gisping van al hetgeen er in eene eerste liefde, misschien door wat zinnelijken lust ontsierd, doch voor het overige van alle wereldsche berekening zuiver, door geenerlei maatschappelijk belang ingegeven, aangemoedigd, of tot standvastigheid bewogen, – van al hetgeen daarin bevalligs en innemends, nu ja, maar ook hagchelijks, onvoorzigtigs en bovenal onnoozels is. Verga nogtans, zullen anderen beweren, verga de man, die, na de wieken zijner ziel in deze wateren gedoopt te hebben, voortaan hunne frischheid lastert, en moge de Hemel zich over de dochter Eva's ontfermen, die van betere idealen droomt! Doch dit is eene gemakkelijke verwensching, en schraal ware hier beneden de oogst des Duivels, ook al ging zij in vervulling. Men heeft ontgoochelde vrouwen van leeftijd ontmoet, die boven alle andere dingen in hemel en op aarde de voorkeur gaven aan eene hertoginnen-tabouret, of aan eene inschrijving op het Grootboek, of aan een rijken schoonzoon, of aan een spaaroven. Er zijn eerzuchtige mannen geweest, die ja wat niet al zouden hebben willen uitrigten of volbrengen? hunnen Vorst onttroonen en president eener Republiek worden, of zich een europeschen naam in de wetenschap maken, of in volksvergaderingen de schare zien hangen aan hunne lippen, of met vier paarden rijden, of na een moeitevol leven smalle coupons knippen van langgerekte oostenrijksche schuldbrieven. Doch al bezitten die mannen, op het oogenblik dat deze bladzijde onder hunne aandacht komt, eene buitenplaats en een eigen graf; al prijkt op de étagère dier vrouwen eene verzameling van oud-blaauw waarvoor een mandarijn den hoed zou afnemen, – geen van haar, geen van hen, die den dag of het uur vergeet, toen zij die hij Emma noemde hem aansprak met den naam van André, toen haar door hem dien zij het waagde André te heeten de naam van Emma toegefluisterd werd.
TWEEDE BOEK.
IN HET VUUR
Eerste Hoofdstuk
Aan het station G., het laatste van een der nieuwe vaderlandsche spoorwegen, was in den naar M. bestemden ochtendtrein een reiziger gestapt, wiens gewaad geen twijfel overliet omtrent zijne maatschappelijke betrekking. Zelfs verried het die zoo duidelijk, dat